OVER WOORDEN EN CONCEPTEN

Woorden refereren uitsluitend in schijn én volgens conventie naar bestaande dingen. Woorden zijn de werkelijkheid niet: ze wijzen slechts naar ‘een’ werkelijkheid, maar ‘de’ werkelijkheid zijn ze absoluut niet.

Woorden conceptualiseren, monopoliseren de verschijnselen. Ze beknotten ons om de fenomenen in hun compleetheid te zien. Door deze inperking maken ze een puur gewaarzijn  van de fenomenen—d.i. het beleven van de verschijnselen als een onbevooroordeelde ervaring—onmogelijk. Méér: door hun subjectief gekleurd oordeel veroorzaken woorden doorlopend ongewenste reacties. 

Woorden zijn de veruitwendiging van onze gedachten—in wezen ‘essentially impersonal phenomena passing by’ (Stephen Levine)—die op élk moment vertolken hoe we dénken dat de wereld in elkaar steekt, niet hoe de wereld in werkelijkheid ís. 

Brutaal gezegd: de dingen, zoals ze door woorden benoemd worden, bestaan in feite niet. Althans niet op de wijze waarop wij (in onze groteske arrogante onwetendheid) dénken dat ze bestaan. 

In essentie dragen woorden—zoals álles trouwens—geen enkele substantialiteit in zich. Alle fenomenen waar woorden naar verwijzen zijn immers leeg aan zelf; leeg aan essentie; leeg aan ziel. Ze zijn zo leeg als de witruimte tussen deze regels; zo leeg als de spaties tussen deze woorden én zo leeg als de woorden zelf. 

(…) Woorden kleven labels op verschijnselen. Ze verheffen deze—zich op elk moment transformerende—fenomenen tot vaste, stabiele, onveranderlijke concepten, alsof deze geen enkele verandering in zich zouden dragen en dit ook niet zouden dulden. 

Woorden creëeren de discrepantie tussen concept en wérkelijke werkelijkheid. Woorden verheerlijken de amechtige illusie van onvergankelijkheid tot evangelie. Woorden proberen de alomtegenwoordige leegte van alle verschijnselen (dingen en fenomenen) substantie en vastigheid te geven. Dit geldt in het bijzonder voor het funderen van het ‘ik’, het ‘mij’ en het ‘mijn’. 

Zo gezien zijn woorden gerichte, weloverwogen constructies: een ‘persoon’; een ‘ik’; een ‘plaats ‘of een ‘ding’ zijn slechts concepten, verzonnen om het zich—van moment-tot-moment—transformerende bestaan te (kunnen) ’bevriezen’, te (kunnen) benoemen én te (kunnen) beïnvloeden. 

Ofschoon het stellig onjuist is te willen beweren (wat ik dan ook nadrukkelijk verzuim) dat dit ‘ik’, het ‘mij’ en het ‘mijn’ (functioneel) niet zouden bestaan, toch zijn dit ‘ik’, het ‘mij’ en het ‘mijn’ net zo in elkaar geflanst en net zo vergankelijk als álle andere fenomenen. 

Zij vormen slechts een continu proces, onderhevig aan allerlei voorwaarden, zowel voor hun ontstaan, voor hun bestaan, als voor hun vergaan. Voorwaardelijk ontstaan. Paticca samuppada. 

Woorden zijn praktisch bruikbaar in de relatieve, zintuiglijke wereld maar niet hanteerbaar en volkomen inefficiënt op ook maar enig noumenaal niveau. 

Woorden leiden niet tot inzicht. Zelfrealisatie wordt niet door woorden veropenbaard. Woorden baren slechts bla-bla. 

Al wat wezenlijk is, wordt doorgegeven buiten woorden om. 

(…) Anders gezegd: woorden versluieren en corrumperen de essentie. Woorden leiden bijgevolg niet tot ‘zelfverwerkelijking’. De enigszins aparte logica van woorden vermeerdert (soms) kennis, maar stuitert abrupt bij wijsheid. 

Woorden refereren naar (een bepaalde soort) kennis; niet naar inzicht. Voor woorden is geen persoonlijke transformatie nodig. Voor woorden is geen ‘zijn’ vereist. 

Woorden zijn te begrensd om ook maar enig soelaas te brengen in onze bevrijding van lijden en onwetendheid. (…) Kennis heeft niets met wijsheid te maken. En omgekeerd heeft wijsheid niets van doen met kennis. 

Wijsheid kan énkel ervaren worden. 

Wijsheid ligt voorbij woorden. Voorbij wat taal vermag. Voorbij het zintuiglijke. Voorbij de efemere fenomenen. Voorbij onze aangeleerde, geconditioneerde, routineuze manier van wat we ‘begrijpen’ noemen. 

Voorbij.

Wijsheid valt énkel te realiseren door eigen beoefening en praktijk. Door meditatie. Door bhavana.  Door het cultiveren van de geest.

Quid? 

Door eenvoudig niets te dóen. Door gewoon stil te gaan zitten. Zazen. Shikantaza.  Door te mediteren—‘our unique and intimate rhythm of discovery’ (Lauren Krauze). Door vervolgens, volkomen aandachtig, aanwezig te zijn bij wat er ís. Door, op deze manier, de wereld te ervaren én te aanvaarden. De wereld te beschouwen zoals hij werkelijk ís. Op dít moment. En van moment-tot-moment. 

Op deze manier kunnen we leren—uiterst langzaam—de wáre aard van de dingen te zien en te kennen. Yatha bhuta. Op dit vlot van bhavana kunnen we de Stroom betreden. En oversteken. Kunnen we ons Oorspronkelijk Gezicht ontdekken. De onbegrensde Ruimte zijn én de ultieme Leegte ervaren. Onszelf realiseren. Een Zelfrealisatie die—contradictio in terminis—haar bekroning vindt in de complete uitdoving van ditzelfde Zelf. 

Enkel door de uitdoving van het ‘ik’ kan verlossing van lijden (P. dukkha) en van onwetendheid (P. avijja) ons deel worden. Een bevrijding (P. vimutti) die de poort opent naar innerlijke vrede (P. santi; nibbana; zelfrealisatie). Niet in een verre onbestemde toekomst—het bevroren credo van de slavenreligies. Maar in het hier-en-nu. 

Dhamma—de leer van de Boeddha—beoogt bevrijding uit onze ellende (in casu: geboorte; ziekte; ouderdom en dood—‘de goddelijke boodschappers’) én uit onze astrante onwetenheid—we wíllen het niet wéten; we wíllen het gewoonweg niet zíen—dat we geen enkele blijvende, stabiele substantie bezitten.

Dhamma is géén doorsnee ‘-isme’ dat de gemiddelde Neanderthaler énkel fictieve zekerheid verschaft in zijn leven én in zijn sterven door een valse belofte van eeuwige continuïteit en orde. ‘Dhamma is other than words; it is neither limited nor conditioned’ (Rinzai). 

Wijsheid overstijgt vorm. Vorm is Leegte en Leegte is vorm: alles verandert; niets blijft ook maar één ogenblik hetzelfde. Alles vloeit, alles stroomt—panta rhei—zoals Heraclitus  vaststelde, zonder er verder enige oplossing voor te bieden. Dit in tegenstelling met de Boeddha die er zijn Leer op bouwde.

Maar daarenboven bestaat er niets essentieels. Zelfs over de meest basale functionaliteiten van ons eigen lichaam én denken is elke zelfcontrole volkomen zoek. In het hele universum is geen énkele houvast te vinden. Geen enkele vaste substantie. Geen enkele vaste kern. Ook dát willen we gewoonweg niet zien, noch wéten.

Vorm en Leegte. Wanneer je hét ziet, dan zie je hét overal. Wanneer je hét niet overal ziet, dan zie je énkel vorm en níet leegte. 

In wat werkelijk lijkt, kan je ‘zien’ wat werkelijk ís. Als je, in wat werkelijk lijkt, ‘ziet’ wat werkelijk ‘is’ dan eindigt elk dispuut; dan verdampt vorm; dan vervliedt tekst; dan verzwinden woorden…

Leegte: de ego-loze natuur van de werkelijkheid—het wegvallen van alle illusies van de afgescheidenheid van het ‘ik’; het uiteenvallen van het illusoire ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ door het ‘zien’ van je oorspronkelijke natuur. Bhanga. Hét ‘zien’ en ‘weten’. Janami passami. De plótse, manifeste duik in de stroom. Stroombetreding. Sotapanna

Dan lachen de boeddha’s je toe. Enkel dán.

Het conceptuele kan nooit tot bevrijding—vimutti—leiden! Concepten ‘kunnen’ slechts een hulpmiddel (P. upaya) zijn voor het bereiken van inzicht. 

Boeddhisme is een concept.

Praktisch gezien kan iemand zijn leven lang sutta’s en commentaren bestuderen zonder ook maar één stap dichter bij Zelfrealisatie te komen. 

De voorgaande zin is géén hypothese. Het doet zich dagelijks miljoenen maal voor. Het is een schrijnende vaststelling. 

Hoe méér concepten iemand omarmt, hoe moeilijker hij/zij het zichzelf maakt. Hoe méér doctrines hij/zij omhelst, hoe ondoorgrondelijker de nevel wordt—een mist zo dik als erwtensoep—die zijn/haar (in)zicht belemmert. 

Hetzelfde geldt voor een yogi die zijn leven lang prostraties doet, stupa’s en chaitya’s circumambuleert of mantra’s chant.

Zijn/haar eerbied; toewijding en vertrouwen in Amithaba kunnen voorbeeldig zijn, maar zijn/haar finale bevrijding komt geen millimeter nader.

Inzicht—zíen en wéten—ontstaat énkel door persoonlijk experiëntieel ervaren (P. paccanubhoti). De beoefenaar die inzicht (P. panna) wil verwerven—panna is het enige wat tot Zelfrealisatie voert—moet voorbij ieder concept gaan (en indien hij/zij het boeddhisme gebruikt heeft als upaya)  dit concept achterlaten. 

Ook de Boeddha is een concept.

De dhammanuvatti die voor het verwerven van inzicht het concept ‘Boeddha’ gebruikt, moet finaal ook dit hulpmiddel achterlaten. Hij moet—wil hij tot Zelfrealisatie komen—‘de Boeddha doodslaan wanneer hij hem tegenkomt’. Een quote waarmee de onconventionele Rinzai-zenmeester Linji in de 13de eeuw zijn discipelen wakker schudde om hen te wijzen op hun persoonlijke verantwoordelijkheid om tot inzicht te komen…

Ehipassiko. Kom & kijk zelf.