VERGEVEN

Iemand niet kunnen/niet willen vergeven slaat niet louter op de stigmatische veroordeling van iemands onheilzaam gedrag. Wanneer we aandachtig kijken, betreft het vooral onze persoonlijke relatie met iets uit het verleden. Over iets wat ons ‘ik’ (al dan niet vermeend of terecht, afhankelijk van onze perceptie) werd aangedaan.

Niet kunnen/niet willen vergeven wordt aldus een onheilzame houding—een instrument—dat ons ‘ik’ onderstut. Dat ons ‘ik’ in stand houdt. Dat ons in de keten van samsara houdt. Dat onze spirituele voortgang verhindert. En onze beoefening dor en kil.

Zo zegt niet kunnen/niet willen vergeven méér over onszelf dan over de onheilzame daad van iemand anders.

Het toont de facto aan dat we met onze beoefening nergens staan. Dat we de brahmavihara’s (liefdevolle vriendelijkheid; mededogen; medevreugde en gelijkmoedigheid) verbaal belijden maar absoluut niet beoefenen. Dat we van de leer van de Boeddha geen snars begrepen hebben. Je kunt immers niets opbouwen wat je niet eerst in je eigen hart gekoesterd hebt.