HET PROCES

Hoe je het ‘proces’ noemt, heeft geen enkel belang: Absolute Werkelijkheid. Bewustzijn. Ruimte. Paramattha. Dhamma

Het ‘proces’ is zien en weten—’ervaren’—dat het bestaan een continu veranderlijke evolutie is die veroorzaakt wordt door causale factoren. Ervaren dat het levensproces permanent bepaald wordt door ontelbare oorzaak & gevolg-relaties. Dat alles ontstaat in complete afhankelijkheid. Dat alles-met-alles samenhangt. Indra’s net. (1)Paticca samuppada.

De Boeddha zei: ❛ Wie paticca samuppada ziet, ziet Dhamma❜.

Wie dit in zichzelf realiseert, krijgt inzicht in zijn ontelbare vroegere levens. Ziet in detail het eeuwige proces van ontstaan en vergaan. Ervaart experiëntieel wat Darwin wetenschappelijk beschreef. Ziet de eindeloze cyclus van geboorte en dood. Ziet hoe alles in mekaar vloeit. Ziet de Middenweg, die de juiste maat houdt tussen de speculatieve opvattingen van eternalisme (P. sassata ditthi) en van nihilisme (P. uccheda ditthi). Ziet het ‘proces’ dat zich uitstrekt over alle tijdperken en universums.

Wie dit ervaart, ziet dat geboorte en dood slechts overgangsriten—rites de passage—zijn in een eeuwigdurend proces. Dat geboorte geen beginpunt is en dood geen eindstation. Zo realiseert de yogi (M/V/X) in zichzelf het Ongeborene (P. ajata) en het Doodloze (P. amata). En ervaart hij dat hij integraal deel uitmaakt van het ‘proces’. Dat dit ‘proces’ zijn oorspronkelijke natuur (P. svabhava) is. Dat hijzelf het ‘proces’ is.

De beoefenaar die het proces van ontstaan en vergaan onderkent én accepteert conformeert zich met de natuurwet, vernietigt dukkha, bereikt innerlijke vrede en realiseert zichzelf: nibbana is zijn deel.

Innerlijke vrede is een gemoedstoestand van harmonie: harmonie met zichzelf, harmonie met de anderen en harmonie met de natuur. Een spontane ruimte van eenheid. Acalam sukham.

Ajahn Chah:

❛ Door geboorte en dood (te zien)—het ontstaan en vergaan van verschijnselen in overeenstemming met de natuur —zul je alle dingen kennen❜.

Dit inzicht overstijgt alle religieuze stromingen en tradities.

Zo wordt in de Sarvastivada Abhidharma Mahavibhasa (mahayana) uitgelegd dat alle fenomenen in transformatie bestaan: dat niets ontstaat uit het niets, dat niets verdwijnt in het niets. Dat alles ontstaat, bestaat en vergaat. Dat alles permanent in beweging is. Pulseert. Vibreert. Muteert.

Wees kalm. Wees geduldig. Wees gelijkmoedig. Laat het proces zijn gang gaan. Wees deel van het proces. Go with the flow. Wees een stille, gedachteloze getuige.(2) Een alerte waarnemer. Een objectieve observator. Dán zal je de dingen zien, horen, ruiken, proeven, voelen en denken zoals ze wérkelijk zijn. Ontdaan van ballast. Ontbloot van verhullend decor en decorum. 

Laat in je ‘zien’ niets dan zien zijn. In je ‘horen’ niets dan horen. In je ‘ruiken’ niets dan ruiken. In je ‘proeven’ niets dan proeven. In je ‘voelen’ niets dan voelen. In je ‘denken’ niets dan gedachten. Zónder verhalen. Zónder drama’s. Zónder geconditioneerde perceptie. Zónder fantasie. Zónder de sluier van automatische vooroordelen en aangeleerde gewoontepatronen. Zónder conditionering. Zónder reactie. Spontaan. Als een Meester. Zonder hoofd boven je hoofd.

________

(1): Indra’s net is een metafoor die gebruikt wordt om de onderlinge afhankelijkheid en de leegte van het bestaan te illustreren. Deze metafoor wordt gebruikt in de Avatamsaka Sutra van het mahayana. In de metafoor wordt het universum voorgesteld als een uitgestrekt net dat gemaakt is door de symbolische oppergod Indra. Aan elk knooppunt van het net hangt een juweel, en elk juweel reflecteert alle andere juwelen in het net. Dit creëert een oneindige en onderlinge afhankelijkheid tussen alle juwelen in het globale netwerk.

De metafoor symboliseert de onderlinge verbondenheid en interafhankelijkheid. Elk juweel vertegenwoordigt een individueel verschijnsel, fenomeen of bewustzijn, en de reflecties in elk juweel symboliseren de onderlinge verbondenheid van alle andere verschijnselen en fenomenen evenals de weerspiegeling van het hele universum in elk juweel ervan.

(2): ‘getuige’  sākṣiṇ (Skr.): een getuige die het ‘met zijn eigen ogen’ gezien heeft—een ‘kosmische’ ooggetuige; een aandachtige observator; een vrij onderzoeker. Sākṣī betekent letterlijk: ‘één worden met de ogen’. In spirituele zin is sākṣī het innerlijke zien, het pure zien of het Puur Bewustzijn zonder enige betrokkenheid, verlangen en verwachting over enig resultaat. Het betekent dat de yogi in staat is om zichzelf waar te nemen zonder oordeel, zonder begeerte of emotie, en dat hij kan observeren hoe gedachten, gewaarwordingen, gevoelens en handelingen zich manifesteren zonder erdoor aangetrokken of afgestoten te worden.

‘Getuige zijn’ wordt beschouwd als een essentiële stap in het proces van bevrijding en verlichting. De gedachte achter dit ‘getuige zijn’ is dat door te getuigen over de gebeurtenissen in zijn leven en door te observeren hoe hij erop reageert, de yogi steeds meer onafhankelijkheid en bewustzijn ontwikkelt. Hierdoor zal hij finaal de illusie van zijn individualiteit doorzien en in contact komen met zijn ware natuur als onveranderlijk en onvervuld bewustzijn, i.c. met het Zelf.