NAGARJUNA & AFHANKELIJK ONTSTAAN

Onze kalyanamitta Johan Cappaert vraagt me om dieper in te gaan op Nāgārjuna die het inzicht van het wederzijds afhankelijk ontstaan bestudeerde en becommentarieerde. Graag voldoe ik aan zijn verzoek, omdat ‘afhankelijk ontstaan’ (P. paticca samuppada; Skr. pratītyasamutpāda) tot het Dhamma-oog (P. Dhamma-cakkhu) behoortd.i. tot de kern van de leer. In verschillende sutta’s van de Pali-canon maakt de Boeddha ons dat erg duidelijk: ‘Wie paticca samuppada begrijpt (ziet), begrijpt (ziet) Dhamma’. 

Nāgārjuna was een Indiase filosoof en boeddhistische monnik die leefde in de 2e en 3e eeuw van onze tijdrekening. Hij wordt beschouwd als één van de meest invloedrijke filosofen van het boeddhisme. Zijn werk heeft de ontwikkeling van de Madhyamaka-school van het boeddhisme beïnvloed, die bekend staat om de filosofie van het wederzijds afhankelijke ontstaan.

Volgens Nāgārjuna is het wederzijds afhankelijke ontstaan de fundamentele realiteit van het universum. Dit concept stelt dat alle fenomenen en gebeurtenissen ontstaan uit en afhankelijk zijn van andere fenomenen en gebeurtenissen. Met andere woorden: niets bestaat op zichzelf; niets is permanent. Alles is slechts een tijdelijke verschijning in een eindeloze cyclus van oorzaken en gevolgen.

Nāgārjuna legde uit dat het begrijpen van het wederzijds afhankelijke ontstaan essentieel is voor het begrijpen van de Boeddha’s leer van niet-zelf (Skr. anātman) en voor het opheffen van het lijden (Skr. duḥkha). Als we begrijpen dat alle dingen inter-afhankelijk zijn, dan begrijpen we ook dat er geen zelfstandig bestaand, permanent ‘zelf’ is. We begrijpen dan ook dat lijden voortkomt uit ons vastklampen aan illusoire concepten als separaatheid (‘ik’; ‘mij’; ‘mijn’) en permanente identiteit (een eeuwige ‘ziel’).

Nāgārjuna’s geschriften, zoals de Mūlamadhyamakakārikā(Fundamentele verzen van de Middenweg), benadrukken het belang van het begrijpen van het wederzijds afhankelijke ontstaan om tot inzicht in de Ultieme Werkelijkheid te komen.

De beoefenaar die het non-duale begrijpt en in zichzelf realiseert (Skr. pratyanubhavati; P. paccanubhoti), ‘ervaart’ experiëntieel; ‘ziet’ met zijn Dhamma-oog, het Proces dat het bestaan beheerst. Anders gezegd: hij/zij nadert tot het Ongeborene; tot het Doodloze en tot het Ongeconditioneerde. Drie concepten die voor de Boeddha synoniemen waren voor nibbana.

In de Madhyamaka-filosofie van Nāgārjuna, verwijzen het Ongeborene, het Doodloze en het Ongeconditioneerde naar concepten die de Ultieme Werkelijkheid beschrijven, en zich bijgevolg onttrekken aan onze conventionele, zintuiglijke manier van denken en begrijpen.

Het Ongeborene (Skr.: ajāta) verwijst naar de boeddhistische opvatting dat alles wat bestaat, inclusief ons lichaam en onze geest, voortkomt uit oorzaken en voorwaarden en dus niet als een onveranderlijke entiteit kan worden beschouwd die uit zichzelf is ontstaan. Het concept van het ‘Ongeborene’ benadrukt dat alles wat ontstaat, ook weer vergaat, en dat innerlijke vrede uitsluitend kan gevonden worden door los te komen van onze hechting aan de tijdelijke en veranderlijke zintuiglijke wereld.

Het Doodloze (Skr.: amrita) verwijst naar de Ultieme Werkelijkheid, die wordt gekenmerkt door onveranderlijke en onsterfelijke kwaliteiten zoals vrijheid van lijden, tijdloosheid en permanent geluk. Het staat in contrast met de wereld van vergankelijkheid en verandering waarin we leven en waarin we worden geconfronteerd met ziekte, ouderdom, dood en alle andere mogelijke vormen van lijden.

Het Ongeconditioneerde (Skr.: asamskrta) verwijst naar de opvatting dat de Ultieme Werkelijkheid niet afhankelijk is van enige vorm van conditionering. Het verwijst naar het feit dat de Ultieme Werkelijkheid niet afhankelijk is van oorzaken en gevolgen, en niet beïnvloed wordt door enige vorm van afhankelijkheid of conditionering.

In de Madhyamaka-filosofie worden deze concepten gebruikt om aan te geven dat onze conventionele manier van denken en begrijpen ons limiteert in ons begrip van de werkelijkheid. Alles wat we ervaren en begrijpen is namelijk afhankelijk van oorzaken en gevolgen en dus vergankelijk, veranderlijk, kortom onbetrouwbaar.

Het Ongeborene, het Doodloze en het Ongeconditioneerde verwijzen naar een werkelijkheid die voorbij deze begrenzingen ligt en die we niet kunnen vatten met ons beperkte denken en begrijpen.

Er valt een gelijkenis te trekken tussen de opvattingen van Nāgārjuna en Advaita Vedānta: beide filosofische tradities delen een radicale non-dualistische visie op de werkelijkheid, waarbij de concepten van subject-object dualiteit en substantiële essenties worden ontkend.

Maar er zijn ook belangrijke verschillen: terwijl de Advaita Vedāntaeen metafysisch en theologisch systeem is dat steunt op de Upanishads en de Brahma Sūtra’s, is de Madhyamaka-filosofie van Nāgārjuna ontstaan binnen de Mahayana-boeddhistische traditie en steunt het op de Prajñāpāramitā-sūtra’s.

Momenteel ben ik de laatste hand aan het leggen aan de vertaling van het Sanskriet naar het Nederlands van de Aṣṭāvakra Gītā, één van de meesterwerken van de Advaita Vedānta-traditie. Net zoals de Mūlamadhyamakakārikā is de Aṣṭāvakra Gītā een eye-opener voor het begrijpen van ‘leegte’ en ‘inter-zijn’.

Hoe méér men zich vastbijt in de antieke filosofische tradities van het antieke India, hoe méér men zich bewust wordt dat niets op zichzelf bestaat, maar uitsluitend in relatie tot de andere en al het andere. Dat alles met elkaar verweven is. Indra’s net.