TWEEDRACHTZAAIERS IN DE SANGHA

In verschillende sutta’s van de Pali-canon waarschuwt de Boeddha voor tweedrachtzaaiers in de Sangha. Eén van de meest bekende uitspraken over dit onderwerp is te vinden in de Cakkavatti-Sihanada Sutta (DN 26), waar de Boeddha zegt:

❛ Als er een monnik of non is die tweedracht zaait in de Sangha, dan is hij geen monnik of non en geen volgeling van de Boeddha. Net zoals een heraut die een valse boodschap brengt, niet de boodschapper is van de koning, maar alleen zijn eigen ondergang tegemoet gaat.❜

De Boeddha benadrukt hier duidelijk dat tweedrachtzaaiers niet alleen de harmonie en eenheid van de Sangha verstoren, maar door hun handelen zichzelf verwijderen van de Dhamma

De Boeddha waarschuwt ook dat tweedrachtzaaiers de oorzaak zijn van de achteruitgang van de Sangha en dat het essentieel is voor monniken en nonnen om samen te werken en eenheid te handhaven om vooruitgang te boeken op het spirituele pad.

Kortom, de Boeddha benadrukt het belang van harmonie en eenheid in de Sangha en veroordeelt scherp het zaaien van tweedracht als een destructieve praktijk die de spirituele groei van de hele gemeenschap belemmert en ondermijnt. Een niet mis te verstane waarschuwing aan zijn volgelingen om zich ver te houden van mensen die tweedracht zaaien.

Hoed je voor mensen die anderen oordelen en veroordelen. Het is in strijd met de kernprincipes van Dhamma. Ook hierover laat de Boeddha weinig twijfel bestaan in de sutta’s:

  • In de Dhammapada (vers 252) zei de Boeddha: ❛ Gemakkelijk is het om de fouten van anderen te zien. Moeilijk is het om de eigen fouten te zien. De fouten van anderen zift men zoals men het kaf van het koren scheidt. De eigen fouten verbergt men zoals een valsspeler een ongelukkige worp verbergt. ❜
  • In de Sallatha Sutta (SN 36.6) sprak de Boeddha over de noodzaak zich te onthouden van oordelen. Hij zei: ❛ Veroordeel anderen niet, anders zul je zelf worden veroordeeld. Want met welke maat je meet, zo zul je gemeten worden.❜
  • In de Anguttara Nikaya (AN 4.173) sprak de Boeddha over de vier kwaden die een monnik kunnen overkomen als hij anderen bekritiseert: ❛ Hij kan zelf bekritiseerd worden, hij kan verstoord worden, zijn meditatie kan worden verstoord en hij kan geen gevoel van mededogen opbrengen voor anderen.❜

Kortom, de Boeddha benadrukt dat het oordelen en veroordelen van anderen niet alleen ongepast is, maar uiterst schadelijk voor de eigen spirituele ontwikkeling. Hij moedigt monniken, nonnen en andere beoefenaars aan om zich te concentreren op hun eigen daden en innerlijke processen, in plaats van zich bezig te houden met de gebreken van anderen.