De Boeddha werd over het algemeen bewonderd door zijn talrijke volgelingen, maar ondervond ook problemen in zijn sangha. Eén van de amokmakers was zijn neef Devadatta, die jaloers was op het succes van de Boeddha en hem graag wou opvolgen na zijn overlijden, ondanks de persistente weigering van de Boeddha om door iemand opgevolgd te worden. Devadatta ondernam verscheidene moordpogingen op de Leermeester.
Op een dag, terwijl de Boeddha rustig aan het wandelen was, gooide Devadatta vanaf een heuvel een zware steen naar hem. Deze steen kwam naast de Boeddha terecht en dus mislukte de moordpoging. De Boeddha bleef onbewogen, zelfs nadat hij zich realiseerde wat er was gebeurd en bleef glimlachen.
Dagen later kwam de Boeddha zijn neef tegen en groette hem vriendelijk. Devadatta vroeg hem verrrast: “ Ben je dan niet boos?” “Nee, natuurlijk niet,” verzekerde de Boeddha hem.
Nog altijd onthutst vroeg Devadatta hem: “Waarom niet?” En de Boeddha antwoordde:” Omdat jij niet langer diegene bent die de steen gooide en ik niet langer dezelfde persoon die er was toen de steen gegooid werd.”