Dhamma als religie is niet wat de Tathagata onderwees. Dhamma is de ‘zo-heid van de dingen’. De natuurwet. De kosmische wet.
De Schwedagons, Wat Phra Kaews, Borobudurs, Potala’s, Bodhgaya’s zijn een (bijna té perfect mooie, en juist dáárdoor een, oh zo gevaarlijke, illusoire) maskerade. Zij vormen het boeddhistische Mekka, Rome en Jeruzalem.
Zij zijn de uitwassen van een verkeerd begrepen filosofie. Een groteske exotische poppenkast. Zondagmiddag in Rangoon. Bezoekje aan de Schwedagon. Boeddhaatje wassen met de hele familie. Nadien kaarsjes en wierook branden.
Speeltjes voor de massa.
Zoals de Boeddha wil dat we de werkelijkheid zélf bekijken—As It Is—zo moeten we ook zélf de confrontatie met de Boeddha én het boeddhisme dúrven aangaan. As He Is. As it is.
Hem recht in het gezicht kijken, niet zeemzoeterig, maar vrank en rechtop, met dezelfde vastberadenheid (P. adhitthana) waarmee Hijzelf de menselijke ellende (P. dukkha) dissecteerde en diagnostiseerde én er de gepaste remedie voor vond en aan de mensheid als zijn legaat doorgaf.
Zónder bijstand van een schare bemiddelaars, die slechts het belang van hun zelf gecreëerde institutie belangrijk achten en zónder het volvoeren van prostraties die uiteindelijk enkel de kleren vuil en de knieën kaduuk maken.
Laat het voor eeuwig & drie dagen duidelijk zijn: essentie laat zich niet veruitwendigen: niet in tempels; niet in gebaren of rituelen; niet in woorden en nog minder in hiërarchie.
De Boeddha stelde dat ‘wie zuivering nastreeft met uiterlijke middelen, niet gelouterd wordt.’ De geest kan énkel gezuiverd worden door het direct ervaren van de werkelijkheid die zich élk moment aan ons openbaart én door systematisch te werken aan het herkennen en het verwijderen van élke conditionering die ons tot slaven en gevangenen maakt.