HAAT

In de Pali-canon, de oudste geschriften van het Theravada-boeddhisme, spreekt de Boeddha over het zaaien van haat en de destructieve gevolgen ervan. Hij benadrukt dat haat en woede geen constructieve manieren zijn om met problemen om te gaan en dat het zaaien van haat anderen alleen maar méér lijden bezorgt. Zowel voor de hater als zijn slachtoffer.

Een voorbeeld van de Boeddha’s uitspraken over dit onderwerp is o.m. te vinden in de Dhammapada, waar hij zegt:

❛ Haat wordt nooit overwonnen door haat in deze wereld; haat wordt overwonnen door liefde. Dit is een eeuwige wet.❜

De Boeddha benadrukt hier het belang van het overwinnen van haat door middel van liefde, compassie en mededogen, in plaats van het zaaien van haat en woede tegen anderen. De Boeddha erkent dat de wereld soms onrechtvaardig kan zijn en dat mensen pijn en lijden kunnen ondergaan door onheilzame daden van anderen, maar hij roept op tot kalmte en zelfbeheersing in plaats van wraak, agressie, gekonkelfoes en uitsluiting.

De Boeddha wijst erop dat het zaaien van haat niet alleen destructief is voor anderen, maar in de eerste plaats voor wie haat zaait. Haat leidt tot negatieve emoties en een verstoring van innerlijke vrede en harmonie.

Concreet: de Boeddha drukt zijn volgelingen op het hart om de geest te zuiveren van haat en woede, en in plaats daarvan te streven naar liefde en mededogen voor alle levende wezens.

Metta en karuna. Dáár gaat het om in de beoefening. In élk moment. Met volharding. Met de juiste intentie. Dát maakt van de beoefenaar een dhammanuvatti: een discipel die leeft overeenkomstig de Dhamma.