DE KHANDHA’S

Khandha (P.) betekent letterlijk: hoop, stapel. Een synoniem voor het begrip ‘khandha’ in de Dhamma-context is: pancupadanakkhandha → panca+ upadana+khandha: panca = vijf; upadana = hechting; khandha = hoop, stapel.

Meestal wordt dit begrip (n.m.m. onzorgvuldig) vertaald als ‘de vijf aggregaten van toe-eigening’. Een betere vertaling zou zijn: ‘de vijf componenten of processen waaruit ieder mens samengesteld is’.

Het zijn de—op elk moment veranderende—vijf ‘hopen’ of ‘stapels’ verschijnselen (de flow van processen) die samen uitmaken wie of wat we zijn en wat we ervaren. Deze vijf componenten omvatten één materieel proces (P. rupa) en vier mentale processen (P. nama), namelijk: perceptie (P. sanna); gewaarwordingen (P. vedana); de reactie(s) hierop (P. sankhara) en bewustzijn (P. vinnana).

In het kort:

rupa khandha: de materiële vorm, het lichaam. (En bij uitbreiding het gehele fysische, materiële aspect van de werkelijkheid).

sanna khandha: perceptie of voorstelling. Ook geheugen, vermits percepties en voorstellingsvermogen afhankelijk zijn van vroegere ervaringen.

vedana khandha: gewaarwordingen op, in en doorheen het lichaam. Gewaarwordingen ontstaan door het contact van (minstens één van) de zes zintuiglijke organen met een extern object. Deze gewaarwordingen zijn aangenaam, respectievelijk onaangenaam of neutraal.

sankhara khandha: de reacties op deze gewaarwordingen. Dit zijn de gewoontepatronen; de conditioneringen; de mentale formaties. Datgene ‘wat ons bezielt’. Het zijn de bewuste of onbewuste reacties die ons (mentaal en nadien verbaal en lichamelijk) gedrag bepalen. Ieder lijden dat ontstaat, heeft een reactie als oorzaak. Als alle reacties ophouden te bestaan, is er geen lijden meer. (Dvayatanupassana Sutta, Sutta Nipata, 3.12).

vinnana khandha: het bewustzijn van; het beseffen van alle verschijnselen die zich zintuiglijk en emotioneel aan ons voordoen.

Elk van deze 5 khandha;s is vergankelijk (P. anicca), onbevredigend (P. dukkha) en leeg, niet-substantieel (P. anatta).

Hier bovenop komt dat niet énkel de khandha’s onderhevig zijn aan de 3 karakteristieken (P. tilakkhana), maar dat ook de oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s) waaruit deze khandha’s voortkomen aan tilakkhana onderhevig zijn. Alles waar we ons aan hechten (P. upadana)—alles wat zich in de wereld of in het bewustzijn manifesteert—behoort tot één van deze 5 khandha’s.

Uit het bovenstaande blijkt dat het ‘ik’ een aberrante begoocheling is. Een illusie. Maya. Het bezit géén énkele vaste kern. Géén énkele constante. Géén ziel. Dit ‘ik’ bestaat slechts uit een reeks vergankelijke, onbevredigende, zelfloze processen.

De beoefenaar die dit inzicht verwerft, betreedt de stroom. Transformeert van een ‘wereldling’ (P. puthujjana) tot een ‘edel persoon’ (P. ariya-puggala).

De Boeddha in de Anattalakkhana Sutta, Samyutta Nikaya 22.59:

Een goed onderwezen edele discipel, die dit alles met juist inzicht beschouwt: baalt van fysieke vorm; baalt van gewaarwordingen; baalt van percepties; baalt van sankhara’s; baalt van bewustzijn. Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos. Doordat hij passieloos is, wordt [zijn geest] bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is.

Hij beseft:

Geboorte is ten einde, het spirituele leven is geleefd, wat gedaan moest worden is gedaan, er is geen verdere toestand van bestaan.

Deze laatste zin is de standaardomschrijving die in de sutta’s gebruikt wordt om aan te geven dat het arahantschap bereikt werd.