HET HART VAN DHAMMA

Dhamma—de leer van de Boeddha—gaat over metta. Over denken met je hart. Slechts zo kan je tot inzicht (P. panna) komen in de ware aard van het bestaan. En tot mededogen (P. karuna) voor alle levende wezens.

Groot inzicht (P. mahapanna) en groot mededogen (P. mahakaruna) vormen de kern van Dhamma. Zij moeten de spil van je beoefening zijn.

Dhamma heeft niets van doen met stromingen, lineages, structuren. Dat is de essentie niet. Dat zijn slechts manifestaties, interpretaties, opinies, lobby’s, uiterlijke decoratie. Kortom: wereldse vormen die gekenmerkt zijn door vergankelijkheid, onbevredigdheid en zelfloosheid. Anders gezegd: begoocheling. Tierlantijntjes. Spielerei in de marge. Bezoedeling van de essentie. Niet voor niets herhaalt de Boeddha in de sutta’s steeds opnieuw dat we ‘de thuisloosheid moeten intrekken’. Lees: dat we ons moeten ontdoen van elke conditionering. Dat we ‘ons eigen eiland moeten zijn’.

Dhamma staat voor: met metta naar de dingen kijken. Kijken met je hart. Met een groot hart. Niet met ogen vol haat. Vol boosheid. Vol wrok. Besef dat haat nooit door haat overwonnen wordt. Haat wordt slechts gestild door een bewustzijn dat verzadigd is door liefdevolle vriendelijkheid. Door mettacittena. Door te denken, te spreken en te handelen met je hart. Niet door te doen alsof. Niet door je belangrijk te (willen) maken. Niet door je ego op te blazen. Niet door je met futiliteiten bezig te houden.