HET ONGEBORENE EN HET DOODLOZE

In de sutta’s van de Pali-canon verwijst de Boeddha op verschillende plaatsen naar het Ongeborene (P. ajata) en het Doodloze (P. amata). Het Ongeborene en het Doodloze zijn synoniemen voor nibbana.

Het Ongeborene en het Doodloze zijn termen die aangeven dat er een dieper niveau van werkelijkheid bestaat, voorbij de beperkingen van de zintuiglijke waarneming. Het Ongeborene en het Doodloze zijn begrippen die verwijzen naar de noumenale werkelijkheid die voorbijgaat aan de dualistische concepten van geboorte en dood.

In de Pathamanibbana Sutta, Udana VIII.2, beschrijft de Boeddha, dit onzeglijke als volgt:

❛ Er is, monniken, een sfeer waar geen aarde, geen water, geen vuur, geen lucht is. Geen sfeer van onbegrensde ruimte. Geen sfeer van onbegrensd bewustzijn. Geen sfeer van nietsheid. Geen sfeer van noch-perceptie-noch-niet-perceptie. Noch deze wereld, noch een andere wereld, noch beide. Noch zon, noch maan.

Hier, monniken, zeg ik, is er geen komen, geen gaan, geen blijven, geen verdwijnen, geen opkomen. Deze sfeer is niet stilstaand, niet bewegend, zonder enige conditionele grond. Dit, Monniken, is het einde van lijden. ❜