GEBOORTE EN DOOD

Voor de Boeddha is ‘geboorte’ het samenkomen van de vijf aggregaten—de componenten, de elementen (P. khandha’s) waaruit we ontstaan—en ‘dood’ is het uiteenvallen ervan. Geboorte en dood vormen samen de eeuwige ontplooiing van oorzaken en voorwaarden die alle fenomenen, alle verschijnselen, alle dhamma’s domineren en beheersen. Zonder enige verwijzing naar een individueel ‘zelf’. Zonder enige indicatie naar een ‘ziel’. 

Deze khandha’s zijn geen ‘substanties’; het zijn slechts vluchtige ‘processen’ die van moment-tot-moment ontstaan en vergaan.

Zo is ‘geboorte’ het begin van een efemeer verschijnsel; ‘dood’ is er het einde van. Even vluchtig. Geboorte en dood zijn het ‘bewust’-loze en ‘bezit’-loze gevolg van een multitude van oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s). Een continu proces van ontstaan en vergaan. Waar uitsluitend ons illusoir ‘ik’ een beoordeling van verlangen en afkeer aan geeft.

Dit voortschrijdend natuurlijk proces vereist geen zingeving. De ‘zo-heid’ van de dingen (P. tathata) vraagt niet om enige metafysische overweging. Behoeft geen wijsgerige verklaring. Het noodzaakt de aandachtige beoefenaar die tot rust wil komen louter tot observatie (P. sati) en aanvaarding (P. upekkha). Sati en upekkha = vipassana, i.c. de dingen zien zoals ze zijn.

De oorzaak van onze onvrede ligt in het menselijk verlangen naar steeds opnieuw ontstaan, naar ‘worden’ (P. bhava), naar wedergeboorte. Dukkha is het gevolg van een illusoire invulling van wat geboorte en dood is. Het gevolg van een verkeerde interpretatie. Van onwetendheid (P. avijja) over de ware aard van de dingen (P. yatha-bhuta).

Avijja en yatha-bhuta zijn twee Pali-begrippen die de kern van Buddhadhamma—de leer van de Boeddha—schragen.