MEDITATIE OP DE DOOD

In de Anguttara Nikaya 8.7 zegt de Boeddha het volgende: 

‘Het vestigen van aandacht op de dood is, wanneer het op de juiste manier ontwikkeld en gecultiveerd wordt, van grote baat en nut [voor de beoefenaar]. Het voert [de beoefenaar] naar het Doodloze. Meer: het resulteert [bij de beoefenaar] tot het bereiken van het Doodloze.’ 

Toen de Boeddha zijn spirituele zoektocht begon, was de trigger het zien van een zieke man, een oude man en een lijk. Het bracht hem tot het inzicht dat ook hij hieraan niet kon ontsnappen. Vooral de confrontatie met het lijk bracht hem tot het besef dat ook hij hieraan onderhevig was. Maar na al dat lijden (P. dukkha) ontmoette hij een samana die innerlijke vrede in zichzelf gerealiseerd had. Die voorbij dukkha gegaan was. Die dukkha getranscendeerd had. Dat was het perspectief waarin hij zijn spirituele zoektocht plaatste. 

De Boeddha was geen dromer. Hij baseerde zich op de realiteit zoals ze wérkelijk was. Op de natuurwet. Op Dhamma. Niet op tradities; niet op geruchten; niet op geschriften; niet op gissingen; niet op axioma’s; niet door het aanvaarden van zienswijzen na overpeinzing; niet door waarschijnlijkheid; niet op wat anderen gezegd hadden… Maar op datgene wat hijzelf persoonlijk zag en ervoer. Namelijk door het zien van de Vier Edele Waarheden én door het kennen en weten ervan door de drie rotaties en twaalf aspecten (i.c. dat elk van de Vier Edele Waarheden begrepen (P. pariyatti), beoefend (P. patipatti) en gerealiseerd moet worden (P. pativedha). 

Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat hij zijn volgelingen opdroeg om de eigen dood heel nauwkeurig te beschouwen. 

Het scala aan boeddhistische praktijken rond de dood wordt maranasati (→ marana+sati) genoemd. ‘Mara’ is herkenbaar als de kracht, vaak gepersonifieerd, van onheil, verleiding of letterlijke dood in de Pali-canon. ‘Sati’ staat voor aandacht, voor opmerkzaamheid, voor spirituele alertheid. 

Zoals alle andere verschijnselen moet de dood onderworpen worden aan meditatie. De dood moet benaderd worden als élk ander meditatie-object. Moet in kalm bewustzijn (concentratie) tegen het licht gehouden worden. Moet beschikbaar gehouden worden voor doorgedreven forensisch onderzoek in al zijn aspecten (P. dhammavicaya). 

De traditionele maranasati-praktijk van het Theravada is gebaseerd op de (Maha) Satipatthana-Sutta. Deze meditatiebeoefening omvat de visualisatie van het lichaam dat metaforisch uit 32 ‘onderdelen’ (organen en lichaamsvloeistoffen) bestaat. Het lijk wordt door de beoefenaar gevisualiseerd in verschillende stadia van verval. In de Oosterse praktijk worden skeletten prominent op verschillende locaties in de kloosters geplaatst om deze contemplatie aan te moedigen. 

Onze westerse samenleving is bijzonder bedreven in het maskeren en verbergen van de onaangename kanten van het bestaan. De dood is hier zowat de belangrijkste exponent van: we zijn ‘als de dood’ voor de dood. Sterven gebeurt liefst achter gesloten deuren. Naar voorkeur ‘clean’ op ‘geschikte’ locaties zoals klinieken en verpleeghuizen. Zelden zien we lijken, laat staan het stervensproces zelf. Sterker nog, de dood wordt niet gepercipieerd als een volkomen natuurlijk proces, maar vaak geïnterpreteerd als een soort mislukking. Als iets dat op een onbegrijpelijke of onbetamelijke wijze fout gelopen is. De spirituele dimensie van de dood wordt volledig genegeerd. Zo wordt de werkelijkheid zoals ze is (P. yatha-bhuta) op de meest perfide manier weggemasseerd. Wat we niet willen zien, is er gewoonweg niet. Is een ver-van-ons-bed-show. 

De Boeddha leert ons nadrukkelijk om zélf na te denken over onze precaire situatie. Zoals ze wérkelijk is. Zonder opsmuk. Zonder vermijdings- en ontsnappingsstrategieën: zonder ontkenning; zonder verlangen; zonder agressie; zonder hebzucht; zonder angst. Enkel een nauwkeurige observatie van ons bestaan én de gelijkmoedige aanvaarding ervan kan ons uitsluitsel geven over de situatie waarin we ons écht bevinden. Daarom ook is de beschouwing van de eigen dood een uiterst relevant en krachtig instrument voor bevrijding uit dukkha

De sleutel tot succes in maranasati-beoefening is correcte contemplatie (‘op de juiste manier ontwikkeld en gecultiveerd’). Dit kan eenvoudig samengevat worden in twee woorden: ‘Ik ook’. In de betekenis van: ‘ook mijn lichaam zal zo zijn’. Of ‘ook ik ben daar niet immuun voor’. 

Juiste contemplatie leidt ons tot het inzicht dat de dood een natuurlijk en normaal proces is. En een integraal deel uitmaakt van onze eigen ervaring. Observatie op de dood en het sterven helpt om onze (doods)angst te overwinnen. 

Jan Veenendaal in het Boeddhistisch Dagblad van 23 juli 2022: ❛ Om te kunnen ontwaken in dit leven moet je eerst doodgaan in dit leven. Dit doodgaan is voorbijgaan aan het denken, ontsnappen aan het denken, voorbij de manifestatie van dit lichaam. De ratio aan de kant. Loslaten dat je denkt te weten wie je bent. Leeg zijn.

Ga verder, kijk verder, laat los, laat los! Los van alle kennis, los van alle vaste grond. Je kunt het niet weten met je verstand, je kunt het niet weten met wie je denkt te zijn. ‘Je’ bestaat niet. ‘Je’ bent geen afgescheiden ‘ik’. ‘Je’ is niets, ‘Ik’ is niets. Zo eenvoudig is het.

Ons denken houdt ons op het verkeerde pad, beperkt ons. Ga de eindeloos diep lijkende put in, durf het! Ga voorbij je geprogrammeerde denken dat je ooit is ingeprent. Dat ben je niet! ❜

Belangrijk is de vaststelling dat correcte contemplatie op de dood leidt tot diepere beoefening. Tot dieper inzicht in Dhamma. In het proces van ontstaan en vergaan. Wanneer de beoefenaar de dood in zijn meditatie toelaat zal hij vlug merken hoe zijn vermijdings- en ontsnappingsstrategieën gradueel afnemen en daardoor ook de angst en pijn die aan al deze strategieën ten grondslag liggen. Ze worden stapsgewijs uitgehold om uiteindelijk compleet op te lossen. Dit is wat de Boeddha bedoelde toen hij sprak van ‘grote baat en nut voor de beoefenaar’. Het vestigen van aandacht op de dood en het sterven voert de beoefenaar progressief naar het Doodloze (P. amata) en laat hem finaal het Doodloze bereiken.