TOEVLUCHT NEMEN

Toevlucht → tana (P.): de schuilplaats, het toevluchtsoord, het eiland, de vluchtheuvel van innerlijke vrede die Dhamma ons biedt. Toevlucht nemen is (voor mij althans) in de eerste plaats een ‘dhammanu’ worden—iemand die de Dhamma in zichzelf realiseert. Toevlucht nemen is geen vluchtweg, geen ontsnappingsroute. Integendeel. Het is ons verankeren in de natuurwet die bepaalt dat alles wat ontstaat zal vergaan.

Toevlucht ontstaat automatisch in verbinding met het ‘proces’, met de flow van het ontstaan en vergaan van de verschijnselen (wijzelf in de eerste plaats). Dit is de toevlucht die tot bevrijding leidt. Die ons tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha voert.

‘Toevlucht nemen’ is niet specifiek boeddhistisch. Toevlucht nemen wordt ook vermeld in de Upanishads (Svetasvatara Upanishad – VI.18), maar in de brahmanistische optiek staat het duidelijk voor bescherming zoeken en zich onder het gezag plaatsen van Brahman—de personificatie van de ultieme, onveranderlijke werkelijkheid.

De Boeddha herdefinieert dit ’toevlucht zoeken’. De Boeddha zegt héél duidelijk dat de dhammanuvatti zijn eigen toevlucht moet zijn (zijn eigen eiland; zijn eigen licht). Nog duidelijker: de Boeddha zegt dat vertrouwen stellen in externe bescherming de beoefenaar afwendt van het juiste pad. De dhammanuvatti moet zijn eigen beschermer zijn. Hij moet zijn eigen pad banen. Naar de stroom toe.