RONDJES DRAAIEN (1)

De laatste woorden van de Boeddha op zijn sterfbed waren:

 Vaya dhamma sankhara, appamadena sampadetha—Ik zeg jullie: alles wat de mens bezielt, is aan vergankelijkheid onderhevig. Streeft niet aflatend! 

De Boeddha gebruikte samsara slechts als metafoor om aan te geven dat de mens op élk moment en van moment-tot-moment verandert. Nooit één ogenblik gelijk blijft. Dat de mens metaforisch elk moment ‘sterft’ om het volgende moment a.h.w. ‘herboren’ te worden. Het is in deze figuurlijke betekenis dat wedergeboorte moet beschouwd worden in de sutta’s.

Ajahn Chah: (*)

 We moeten voorbij alle dualiteit gaan, alle concepten, alle goed en kwaad, alle zuiverheid en onzuiverheid. We moeten voorbij zelf en niet-zelf gaan, voorbij geboorte en dood.

Een zelf zien als iets dat wedergeboren wordt is het echte probleem van de wereld. Zuiverheid is zonder grenzen, onaantastbaar, is voorbij alle tegenstellingen en alle schepping. 

Wedergeboorte brengt niets bij. Dat staat alleen voor rondjes draaien. Voor samsara. Steeds hetzelfde doen in de ijdele hoop dat het resultaat ooit eens anders zal zijn. Albert Einstein noemde dit de definitie van waanzin. 

Hoe zou reïncarnatie, herbevlezing, verrijzenis… in al haar vormen en hoedanigheden… immers kunnen helpen als de wedergeborene ook in zijn volgende leven de ware aard van de dingen niet ziet? 

Uitsluitend inzicht kan de dhammanuvatti uit dukkha bevrijden. Door, in dít leven, de ware aard van de dingen (P. yatha-bhuta) te zien én dit inzicht gelijkmoedig te aanvaarden. Niet door halsstarrig dogmatisch te geloven in een illusoire verre toekomst…

________

(*) Chah, Ajahn, (2000), Een stille woudvijver, De inzichtmeditatie van Ajahn Chah p. 186