UIT NIET-ZELF VLOEIEN WIJSHEID EN MEDEDOGEN VOORT

In de Anattalakkhana Sutta verhaalt de Boeddha hoe hij ‘met zijn goddelijk oog’ zag dat niets een onveranderlijke kern bezit. Anatta. Dat alles uiterst vluchtig is en niet substantieel. Hij zag dat alle verschijnselen ‘leeg’ (P. sunna) zijn aan een eigen onafhankelijk zelf: de lege en niet-substantiële natuur van alle fenomenen, van alle dhamma’s.

Anatta is de diepe werkelijkheid die ten grondslag ligt aan alle verschijnselen. In geen enkel verschijnsel kan een ‘zelf’ aanwezig zijn vermits elk fenomeen voor zijn ontstaan, bestaan en vergaan afhankelijk is van een multitude aan oorzaken en voorwaarden.

Maar, contradictio in terminis, wanneer we aandachtig observeren, draagt deze ‘leegte’ ook de oneindigheid van alle dingen in zich. Het schraagt het eeuwige proces van verandering waar alle vormen van doordrongen en verzadigd zijn.

De dhammanuvatti die deze leegte in zichzelf realiseert, ziet de Dhamma. Hij ontwaakt, wordt wakker. Hij ‘ziet’ wat er in werkelijkheid gebeurt. Yatha-bhuta. Hij ‘ervaart’ wat zich voor zijn ogen afspeelt. Ontwaken onthult anatta—het niet-iets van de verschijnselen in zijn volle glorie. Het maakt hem/haar duidelijk dat niets los staat van alle andere dingen. Inter-(bewust)-zijn.

Het heldere besef en diepe inzicht (P. sampajanna) dat alle fenomenen deze aard van ‘niet-zijn’ bezitten, maakt dat de dhammanuvatti een diep mededogen (P. karuna) ontwikkelt voor de andere en al het andere. Voor alles wat hem omringt. Voor die immense ruimte (P. acala) waarin alle vormen zich ontwikkelen en ernaar terugkeren.

Aangezien alle wezens onderworpen zijn aan dezelfde wetmatigheid in dit bestaan, getuigt het van een verregaande arrogantie om iemand te beoordelen of te veroordelen. Om iemand af te stoten of uit te sluiten.

Karuna is in feite het solidariteitsgevoel met alles wat bestaat. Karuna uit zich in het zich onthouden van het veroorzaken van pijn, van haat, woede en boosheid aan anderen, net zoals men geen pijn, haat, woede en boosheid toebrengt aan één van zijn eigen ledematen. Zonder mededogen is elke beoefening nutteloos, dor en schraal. De begrippen ‘bhavana’ en ‘dhammanuvatti’ niet waardig. 

Op boosheid kan je geen beoefening bouwen. Wanneer je, zoals Avalokiteshvara, bereid bent om te kijken met je hart, wordt het lijden in al zijn facetten duidelijk zichtbaar. En bereidheid om te kijken met liefdevolle vriendelijkheid (P. metta) is bereidheid om die pijn ook onder ogen te zien én te trachten ze te lenigen. Niet om haat en boosheid met alle middelen verder uit te diepen alsof je niets heilzamers te doen hebt.