HET ONGEBORENE, HET DOODLOZE, HET ONGECONDITIONEERDE

Inzicht in het Ongeborene en het Doodloze benadrukt dat er een dieper niveau van werkelijkheid bestaat, voorbij de beperkingen van de menselijke zintuiglijke waarneming.

Het concept van het Ongeborene en het Doodloze in het boeddhisme verwijst naar de essentiële aard van de werkelijkheid die voorbij gaat aan de dualistische concepten van geboorte en dood. Het attendeert op de noumenale werkelijkheid, die de zintuiglijke waarneming en de dualistische concepten van de zintuiglijke wereld transcendeert.

In de Pathamanibbana Sutta beschrijft de Boeddha, dit onzeglijke als volgt:

 Er is, monniken, een sfeer waar geen aarde, geen water, geen vuur, geen lucht is. Geen sfeer van onbegrensde ruimte. Geen sfeer van onbegrensd bewustzijn. Geen sfeer van nietsheid. Geen sfeer van noch-perceptie-noch-niet-perceptie. Noch deze wereld, noch een andere wereld, noch beide. Noch zon, noch maan.

Hier, monniken, zeg ik, is er geen komen, geen gaan, geen blijven, geen verdwijnen, geen opkomen. Deze sfeer is niet stilstaand, niet bewegend, zonder enige conditionele grond.

Dit, Monniken, is het einde van lijden.