VRIJ ONDERZOEK

Ongeacht zijn verleden blijft de dhammanuvatti persoonlijk verantwoordelijk voor zijn bevrijding. Individueel. In hoogst eigen persoon. De Boeddha moedigt elke beoefenaar aan om het object van zijn vertrouwen (P. saddha)—de drie juwelen (P. tiratna)—te observeren, te onderzoeken en op waarheid te testen.

Saddha kan/mag nooit in strijd zijn met de geest van vrij onderzoek.

De Dalai Lama heeft steeds verklaard dat wanneer wetenschappelijke bevindingen in tegenspraak zijn met hetgeen in de geschriften beschreven staat, de volgelingen van de Boeddha die nieuwe informatie onvoorwaardelijk moeten accepteren.

Dat is de exacte benadering van Dhamma zoals de Boeddha het bedoelde. Immers, vermits niets blijvend is, moet alles permanent onderworpen zijn aan onderzoek. Elke dogmatiek is uit den boze.

Vrij onderzoek in boeddhistisch perspectief is het persoonlijk, experiëntieel, penetrerend onderzoek naar de vergankelijke, onbevredigende en zelfloze (onstabiele) aard van alle verschijnselen (in de eerste plaats van de khandha’s: ons lichaam, ons bewustzijn, onze perceptie, onze gewaarwordingen en onze geconditioneerde reacties). De Kalama Sutta is een ode aan dit vrij onderzoek. Niets klinkt overtuigender dan dit.

In de Cula Saccaka Sutta zegt de Boeddha:

 Rupam aniccam; vedana anicca; sanna anicca; sankhara anicca; vinnanam aniccam — Het lichaam is vergankelijk; gewaarwordingen zijn vergankelijk; percepties zijn vergankelijk; sankhara’s zijn vergankelijk; bewustzijn is vergankelijk. 

Enkel forensisch onderzoek kan deze thesis staven. Waardoor dit vrij onderzoek finaal het vertrouwen (P. saddha) van de dhammanuvatti in de Boeddha, de Dhamma en de Sangha fundeert.

Vertrouwen kan slechts ontstaan wanneer alle twijfel weggenomen is, i.c. wanneer de volgeling de Leer en de Discipline (P. Dhamma-Vinaya) grondig onderzocht en beoefend heeft. En de juistheid ervan ervaren en in zichzelf gerealiseerd heeft. Forensisch onderzoek van alle verschijnselen (P. dhamma’s) wordt door de Boeddha sterk aangemoedigd. De kracht (het vermogen, de faculteit) van vertrouwen (P. saddha-indriya) moet steeds in harmonie zijn met de kracht van wijsheid (P. panna-indriya).

Waar twijfel in alle dogmatische religies een doodzonde is, is twijfel bij de Boeddha het uitgangspunt om tot inzicht te komen. Slechts wanneer de twijfel weggenomen is, kan de beoefenaar ontwaken. Slechts dan kan de dhammanuvatti wakker worden. Een stroombetreder zijn.

Het is niet correct om saddha als ‘geloof’ te vertalen. Saddha is geen synoniem voor ‘geloof’. Tussen ‘geloof’ en ‘vertrouwen’ ligt een wereld van verschil.

Dogmatisch geloof is geen synoniem voor de werkelijkheid. Geloof ontstaat wanneer de mens zich niet kan/wil/durft verzoenen met de werkelijkheid zoals ze zich aandient.

Wanneer de mens niet kan/wil/durft aanvaarden dat ‘alles wat ontstaat ook vergaat’, gaat hij verhalen verzinnen die niet op feiten gebaseerd zijn. En gaat hij slaafs en deemoedig religieuze en metafysische systemen aanhangen en ondersteunen die deze verzinsels propageren. Waarmee niets mis is—die Gedanken sind frei—zolang we het er maar over eens zijn dat deze chimaera niet met de werkelijkheid overeenstemmen.

De Boeddha legt in de sutta’s steeds de nadruk op ‘zien’, op ‘weten’ (P. vijja), op ‘experiëntieel ervaren’ (P. paccanubhoti) en niet op ‘geloof’.

De sutta’s herhalen keer op keer dat de volgeling van de Boeddha die leeft conform de Dhamma—de dhammanuvatti—de waarheid moet zien; de waarheid moet ervaren; de waarheid moet kennen; zich moet verzadigen (P. pharati) met waarheid; zich moet onderdompelen in waarheid tot hij ervan doordrongen is en uiteindelijk zelf waarheid wordt. Zulke transformatie gebeurt door de ware aard van de dingen te ‘zien’. Yatha-bhuta. Dit is zien met ogen die gedrenkt zijn in wijsheid (P. nana dassana). Dit is kijken met Boeddha-ogen (P. Buddha-cakkhu). Niet met wensogen vol geloof.