Dit hoofdstuk gaat over de kern van de Leer. De kwintessens. De essentie. Het Dhamma-oog. Dhamma-cakkhu. Het Dhamma-oog kan je metaforisch vergelijken met het ‘oog’ van een orkaan, van een tropische cycloon, waar het windstil is, de luchtdruk het laagst en de verhoging van het zeeniveau het grootst; waar windsnelheid en bewolking nagenoeg niet aanwezig zijn. Een oase van betrekkelijke rust in een overigens drastisch ruige omgeving.

Het enige wat de Boeddha voor ogen had, was ons bevrijden van ons lijden (P. dukkha). Van die permanente onvrede die we, als mensen, heel ons leven meezeulen.

Hij definieerde dit lijden. De oorzaak ervan. De beëindiging. Alsook de weg die leidt tot de beëindiging ervan. Dit zijn de Vier Edele Waarheden (P. cattari ariya saccani). Of beter: de Vier Waarheden van de Edele Volgeling. Dit is zijn Leer. Dit is het legaat van de Boeddha. Niets meer maar ook niets minder. Al de rest dat aan de Boeddha wordt toegeschreven is decor en decorum. Buddharupa.

In die zin is het Dhamma-oog een plaats waar de dhammanuvatti— de beoefenaar die leeft overeenkomstig de Dhamma—de stroom betreedt en een ‘edele volgeling’ (P. ariya puggala) wordt. Een sotapanna.

Het Dhamma-oog is dus de ‘plaats’ (beter: het ‘moment’ of de ‘ervaring’) waar hij/zij tot bevrijding (P. vimutti) komt uit zijn/haar onvrede; uit zijn/haar ‘lijden’ (P. dukkha). Doordat hij/zij inzicht verwerft in de werkelijke aard van de fenomenen. En aansluitend, de zo-heid van de dingen aanvaardt. En op deze manier rust en innerlijke vrede vindt.

De Boeddha in de Dhammacakkappavatana Sutta: 

En terwijl de uitleg over de Vier Edele Waarheden door de Verhevene gegeven werd, verscheen in de Eerwaarde Kondanna het zuivere en onbezoedelde weten van het Dhamma-oog: Alles wat onderhevig is aan ontstaan, is onderhevig aan vergaan.

De échte werkelijkheid is vergankelijkheid. Veranderlijkheid. Onbestendigheid. Anicca. De Boeddha zegt: observeer het Proces van ontstaan en vergaan van alle dingen. Kijk ernaar. Zie dit proces van komen en gaan. Dit eeuwige proces waaraan alle fenomenen onderhevig zijn.

Observeer deze permanente natuurwet van verandering. Van mutatie. Van transformatie. Maar waar finaal niets verloren gaat. Enkel verandert, permanent verandert.

Tot op het einde van zijn leven bleef de Boeddha deze wijsheid benadrukken:

Alles wat onderhevig is aan ontstaan, is onderhevig aan vergaan.

In deze tien woorden is ‘het zuivere en onbezoedelde weten van het Dhamma-oog’ samengevat. 

Het komt erop aan dat de beoefenaar zijn aandacht vestigt op het essentiële. Eénpuntig. En niet op beuzelarijen en bijkomstigheden. Niet op decor & decorum—de zintuiglijke praxis. Dat leidt hem/haar/hun slechts af van het Pad. En houdt hem/haar/hun gevangen in samsara. Uit onwetendheid. Uit verlangen. Uit afkeer. Een dhammanuvatti gaat recht op zijn ‘doel’ af, dat bij nader oordeel geen doel is, maar een inzicht. Een experiëntiele ervaring. Paccanubhoti.

Anders gezegd: een dhammanuvatti, een ‘edele volgeling’ (P. ariya puggala), neemt de directe weg, de ongeëvenaarde weg, Ekayana magga. Omdat hij/zij beseft dat de hem/haar toegemeten tijd uiterst begrensd is.

In de Sabbasava Sutta, Majjhima Nikaya, 2, zegt de Boeddha het volgende:

Het Dhamma-oog opent zich bij de stroombetreder wanneer hij de eerste drie ketens doorsnijdt. Het Dhamma-oog opent zich doordat hij inzicht verwerft in de causale principes die het ontstaan en vergaan van dukkha beheersen.

Door aandachtige observatie [van de Vier Edele Waarheden] realiseert hij in zichzelf:

“Dit is dukkha… Dit is de oorsprong van dukkha… Dit is de beëindiging van dukkha… Dit is het pad dat leidt naar de beëindiging van dukkha…”

Wanneer hij dit [de Vier Edele Waarheden] aandachtig blijft observeren vernietigt hij de eerste drie ketens: het geloof in persoonlijkheid; twijfel en hechting aan riten en rituelen.

Zo opent zich het Dhamma-oog voor de stroombetreder.

De Leer van de Boeddha is gebald samengevat in de eerste twee predikingen die hij gaf voor de Vijf Gezellen in het Isipatana, het Hertenkamp, in Sarnath. Deze twee voordrachten werden uitgesproken in een periode van vijf dagen.

Met de eerste voordracht—de Dhammacakkappavattana Sutta, Samyutta Nikaya 56.11—zette hij het Wiel van de Dhamma in beweging. De tweede voordracht was de Anattalakkhana Sutta, Samyutta Nikaya 22.59, waarbij hij de zelfloosheid, de instabiliteit van alle verschijnselen, fenomenen, dingen… illustreerde.

In de 45 laatste jaren van zijn leven doorkruiste de Boeddha het Middenland om zijn leer uit te leggen en te verduidelijken. Deze periode is een tijd geweest van explicatie, interpretatie en invulling. Maar laat er absoluut géén énkele twijfel over bestaan. Wat in de eerste twee voordrachten gezegd is, vormt de essentie van de Boeddha-dhamma. Wat híer gezegd wordt is de Leer. Niets meer, Maar ook niets minder. Als er iets méér of anders zou geweest zijn, dan zou de Boeddha het híer gezegd hebben. Op déze plaats. 

In deze hoofdrubriek bespreek ik infra in extenso beide voordrachten. Mijn integrale vertaling van beide sutta’s vanuit het Pali naar het Nederlands kan je vinden onder de hoofdrubriek ‘Sutta’s‘ van deze website.