WAKKER WORDEN

Vraag:

❛ Is verlichting, ontwaken, nibbana en aanverwanten een staat die komt en gaat? Kan/moet men ook terug onverlicht geraken? Of is er soort singulariteit waar men naartoe evolueert? ❜

Antwoord:

Wakker worden (ontwaken, verlichting) is een inzicht dat voor altijd verworven is. Het is het transformerende inzicht in de natuurlijke aard van alle dingen: vergankelijk, onbevredigend en zelfloos (P. tilakkhana).

De gerealiseerde dhammanuvatti zíet en wéét (P. janami passami) dat er geen ‘ik’; ‘mij’ of ‘mijn’ (P. sakkaya-ditthi) bestaat. Hij wéét dat het namarupa-complex slechts een conglomeraat is van de vijf aggregaten van toe-eigening (P. khandha’s). Hij wéét dat dit separate ‘ik’ gewoon een illusie—een fantoom—is van zijn bewustzijn.

Er is énkel een proces van ontstaan en vergaan; een permanente flow van transformerende energie-partikels (P. kalapa’s). Er bestaat géén dood in de ultieme zin van het woord vermits er geen einde komt aan deze transformatieve stroom van energie waar niets verloren gaat. Ondanks het feit dat er geen enkele onafhankelijke, substantiële kern (los van het Geheel) kan gevonden worden in de samenstellende khandha’s.

Er is géén ‘ik’. Hoe kan er dan een ‘dood’ bestaan van dit onbestaande ‘ik’. Dit geldt voor álle verschijnselen: zij zijn leeg; zij bezitten geen enkele autonome, afzonderlijke, stabiele kern. Met andere woorden: geen énkel fenomeen bestaat separaat van het Geheel. Wie of wat kan er dan finaal ‘dood’ gaan?

De dhammanuvatti zíet en wéét dat wat hij—conceptueel—’sterven’ noemt, énkel het uit elkaar vallen is van de samenstellende lege bestanddelen. Hij zíet en wéét dat dit gebeurt wanneer de oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s) zich op een bepaald moment wijzigen. Het zijn bijgevolg énkel lege bestanddelen die uit elkaar vallen, terwijl het proces van ontstaan en vergaan gewoon zijn (eeuwige!) natuurlijke gang gaat. Niets wordt vernietigd. Niets kán vernietigd worden. Als een waterdruppel in de golf keert alles finaal terug naar de oneindigheid van de oceaan.

In dezelfde optiek zíet en wéét de dhammanuvatti dat er geen geboorte is. Geboorte en dood zijn slechts concepten van zijn geest. Het zijn begoochelingen die voortkomen uit het menselijke bewustzijn dat zichzelf per se een separate plaats wil toemeten in het geheel; die zichzelf—uiteraard volkomen illusoir—zelfs een onafhankelijke ziel droomt en dit dogmatisch ook nog wil gelóven, opdat er toch maar íets van dat (volkomen onbestaande) ‘ik’ zou overblijven.

Hoe kan een dhammanuvatti dit inzicht realiseren?

Door zich niet meer te identificeren met dat ‘ik’-fantoom en uiterst opmerkzaam (P. sati) én gelijkmoedig (P. upekkha) álle verschijnselen die zich aan hem presenteren in het hier-en-nu te observeren.. Yatha-bhuta nana dassana. As it is. In dít moment. En van moment-tot-moment.

Opmerkzaamheid én gelijkmoedigheid leiden hem automatisch tot bevrijding (P. vimutti) uit de cyclus van onwetendheid, verlangen en afkeer (doodsangst).

Verder twijfelt (P. vicikiccha) de beoefenaar absoluut niet meer aan de doeltreffendheid van de Dhamma om zijn ellende en onvrede (P. dukkha) te verwijderen.

En tenslotte zíet en wéét hij dat het fel verspreide geloof dat men door het simpel uitvoeren van riten en/of rituelen (P. silabbata-paramasa) het bewustzijn kan zuiveren een compleet zinloze handeling is.

Samengevat: De dhammanuvatti vernietigt (a) het geloof in zijn ‘ik’; (b) zijn verlangen naar riten en rituelen en (c) zijn twijfel. Dit is the point of no return. Hierdoor betreedt de yogi—metaforisch—de stroom. De beoefenaar wordt ‘stroombetreder’ (P. sotapanna).

Stroombetreding (P. sotapatti) vormt de eerste realisatie van het Pad-bewustzijn (‘kennis van het Pad’). Deze ervaring van stroombetreding is plóts, spontaan, onverwachts, manifest, spiritueel verlichtend én diep transformerend.

Eénmaal de dhammanuvatti het inzicht van ’kennis van het Pad’ bereikt heeft en sotapanna geworden is er géén weg meer terug. Het betreden van de stroom markeert het punt in de spirituele ontwikkeling van de yogi waar het verliezen van het inzicht (en het verlaten van het pad) niet langer mogelijk is. Het is een verworven inzicht. Het kenmerk van een stroom is om te stromen. Alles wat de stroom binnenkomt, wordt met de stroom meegevoerd. Op dezelfde manier stroomt de sotapanna onverstoord naar zelfrealisatie (P. nibbana).

Een stroombetreder twijfelt niet meer; hij zíet en wéét gewoon. Hij heeft niemand (geen leraar) nodig om deze realisatie te bevestigen: hij is zijn eigen autoriteit. Zijn eigen meester. Hij vertrouwt volledig op zichzelf. Alles is voor hem helder en simpel. Het is gesteund op zijn eigen experiëntiele ervaring (P. paccanubhoti). Deze ervaring (die niet onder woorden te brengen is) heeft geen esoterisch karakter. Integendeel. De dhammanuvatti ziet en wéét de dingen ‘gewoon’ zoals ze zijn. Ongeconditioneerd. Bij nadere beschouwing verbaast het de stroombetreder dat het zolang geduurd heeft voordat hij dit essentiële inzicht verwierf.

Tenslotte nog dit: de Boeddha omschreef nibbana als volgt:

Voor wie zich ergens aan vastklampt is er instabiliteit. Voor wie zich nergens aan vastklampt is er stabiliteit. Als er stabiliteit is, is er sereniteit. Als er sereniteit is, is er geen dualiteit. Als er geen dualiteit is, is er geen komen en gaan. Als er geen komen en gaan is, is er noch dood, noch geboorte. Als er noch dood, noch geboorte is, is er noch ‘hier’, noch ‘voorbij,’ noch ‘tussen de twee’. Dit is het einde van dukkha.