De jaarlijkse periode van vassa tijdens de moesson-periode duurt 3 maanden, namelijk van de volle maan van (meestal) juli tot de volle maan van (meestal) oktober. De Boeddha legde de mobiliteit van de bhikkhu’s tijdens deze periode strikt aan banden.
De monniken waren verplicht vassa door te brengen ‘in een ruimte met een dak en met muren’. Het was de bhikkhu’s niet toegestaan om in de jungle te verblijven, wat voor deze samana’s, in de beginperiode van het boeddhisme althans, ontegensprekelijk hun natuurlijke habitat was.
De oorsprong van vassa was drieërlei.
De eerste reden was om beschadiging aan de velden te voorkomen, vermits de regenperiode overeenstemt met de plantperiode voor het merendeel van de gewassen (vooral rijst) en de jonge plantjes dan erg kwetsbaar zijn.
De tweede reden was om verstoring van de fauna te vermijden, daar veel dieren in het regenseizoen hun nakomelingschap ter wereld brengen en ook in dit geval rust een aangewezen doelstelling was.
Beschadiging van de rijstvelden en verstoring van de natuur waren dus de twee hoofdmotieven om de monniken te verplichten tijdens de moessonregens op één plaats te verblijven en niet rond te trekken.
Een derde reden was dat het op één plek verblijven tijdens de moessonperiode ook minder risico’s met zich bracht voor de monniken zelf. Aardverschuivingen, watervloed en overstromingen zijn immers legio in dit seizoen.
De monniken mochten zelf beslissen op wélke plaats zij de vassa wilden doorbrengen. De intentie om de vassa op een bepaalde plaats door te brengen werd door de bhikkhu’s formeel geuit.
Het einde van vassa werd gemarkeerd door de feestdag van Pavarana —Pali voor ‘uitnodiging’—waarin de monniken elkaar uitnodigden om opmerkingen of kritiek te geven op hun gedrag tijdens de periode van hun verplicht gemeenschappelijk verblijf.
Het vormde de laatste mogelijkheid om iemands gedrag tijdens vassa te bekritiseren; nadien moest het verleden het verleden blijven.
Dit gebruik, door de Boeddha zelf ingesteld, had als bedoeling om iedere bhikkhu verantwoordelijk te houden voor zijn eigen tekortkomingen t.o.v. zijn collegae. Dit gebruik leidde tot wederzijdse correctie en droeg bij tot harmonie in de jonge Sangha.
De traditie van vassa wordt nog steeds gevolgd in de landen van het Theravada. Mahayana, Vajrayana en Navayana volgen het gebruik van vassa niet meer. Momenteel wordt de vassa-periode vooral benut voor het intensifiëren van de meditatiebeoefening.
Vassa is ook gerelateerd aan de senioriteit van de monniken: van een monnik die 15 jaar achter elkaar, continu, monnik geweest is, wordt gezegd dat hij 15 vassa heeft. De senioriteit bepaalt in een klooster de pikorde van de monniken.