Laat het duidelijk zijn dat de dhammanuvatti zich uitsluitend moet conformeren met waarheid. Met de Dhamma-Vinaya. En niet met futiliteiten.
De dhammanuvatti moet zich ver houden van onwaarheid, van wat niet strookt met zuiver inzicht (P. samma ditthi).
Vlakaf gezegd: de beoefenaar hoeft niet te zoeken naar gelijkenissen of overeenkomsten van Dhamma met religies. Er zijn geen raakpunten. In essentie is Dhamma geen religie. Dhamma is een agnostische inzichtsleer. Een wijsheidsleer, die de beoefenaar zélf—ervaringsgewijs—moet ontdekken en beoefenen. Er valt geen enkele valabele reden te bedenken om Dhamma te spiegelen of te vergelijken met religies. De uitgangspunten en premissen sporen gewoonweg niet.
Overeenkomsten bestaan slechts in de verbeelding van de goedgelovige zeloot. In het dogmatische geloof van een begeerde of gewenste maakbaarheid van de dingen.
En vinden een gretige voedingsbodem in argeloosheid. In conditionering. Een dhammanuvatti moet zich ver houden van dergelijk syncretisme.
Ook metafysische beschouwingen en filosofische aannames brengen geen zoden aan de dijk naar bevrijding toe. Dat is de reden waarom de Boeddha er steeds het zwijgen toe deed wanneer hem hierover vragen werden gesteld.
De dhammanuvatti behoort de premissen van de Bhagavat zuiver te houden. Puur. Ongeconditioneerd. Spontaan. Hij hoort de leer van de Boeddha niet te bezoedelen. Hij hoeft geen inspiratie te zoeken in onware denkpatronen. In de speeltuin van Mara is geen inzicht te vinden. Uitsluitend imaginaire verstrooiing en egotripperij. Een uiterst gunstig substraat voor dukkha.
In de Mahaparinibbana Sutta maant de Boeddha op zijn sterfbed de aanwezige monniken aan om de Dhamma-Vinaya als enige leraar te beschouwen:
❛ Laat de Leer (P. Dhamma) en de Discipline (P. Vinaya), die door mij onderwezen en uiteengezet zijn na mijn dood jullie leraar zijn. ❜
Een duidelijk standpunt.