De Boeddha beschouwt boosheid en haat als rechtstreekse gevolgen van onwetendheid (P. avijja). In de sutta’s van de Pali-canon onderwees de Boeddha dat onwetendheid de wortel is van dukkha, wat leidt tot negatieve mentale toestanden, waaronder boosheid en haat. Als gevolg van onwetendheid ontstaan er verlangens, gehechtheid en aversie. Boosheid en haat zijn vormen van aversie die voortkomen uit het niet accepteren van de realiteit zoals die is. Men reageert op een onheilzame, ongezonde manier op situaties die als bedreigend, beledigend of ongewenst worden ervaren.
Onwetendheid verwijst rechtstreeks naar het niet begrijpen van de ware aard van de werkelijkheid (P. yatha-bhuta), met name het niet begrijpen van de Vier Edele Waarheden. Onwetendheid houdt in dat men vasthoudt aan een verkeerde perceptie van zichzelf en de wereld: wanneer iemand boosheid en haat koestert, identificeert die persoon zich met zijn/haar ego en gelooft in de duurzaamheid en bevrediging van externe fenomenen.
Boosheid en haat ontstaan als reactie op situaties of mensen die niet voldoen aan onze verwachtingen, verlangens of voorkeuren. We hechten ons aan onze overtuigingen en standpunten en wanneer deze worden uitgedaagd of bedreigd, voelen we boosheid en haat. Dit gebeurt omdat we vasthouden aan onze ego-identiteit en aan de illusie dat ons geluk en tevredenheid afhangen van externe omstandigheden.
De Boeddha leert dat ware bevrijding juist ligt in het overstijgen van dergelijke beperkende percepties en gehechtheden. Hij benadrukt het belang van het ontwikkelen van mededogen, liefdevolle vriendelijkheid en het begrijpen van de onderlinge verbondenheid van alle wezens. Niet met woorden, maar door daden. Door inzicht te krijgen in de vergankelijkheid, in de aard van dukkha en in de illusoire aard van het ego, kan men boosheid en haat transformeren naar mededogen (P. metta) en liefdevolle vriendelijkheid (P. karuna).
Boosheid en haat zijn doodlopende sporen die lijden en onvrede veroorzaken. Het zijn destructieve mentale staten die leiden tot negatieve gevolgen voor onszelf en anderen. Boosheid en haat brengen lijden voort, zowel op het niveau van onze eigen mentale gemoedsrust als in onze relaties met anderen. Ze verstoren onze innerlijke vrede, vergiftigen onze geest en leiden tot schadelijke woorden en daden. Bovendien versterken boosheid en haat de cyclus van wederzijdse aversie en conflicten, waardoor het lijden in de wereld vergroot wordt.
De Boeddha benadrukt uitdrukkelijk om boosheid en haat niet te voeden, maar in plaats daarvan deze onheilzame bewustzijnsstaten te onderzoeken, te begrijpen en te transformeren.
Wees wijs: laat je niet meeslepen in een boos verhaal dat geen winnaars kent. Huil niet met de wolven in het bos. Maak jezelf niet ongelukkig. Pook geen hellevuur op. Dit is niet de Boeddhaweg. Hier is Mara aan het werk.