Vandaag gaan we naar de kern van Dhamma, namelijk bevrijding uit lijden in dít leven. Bevrijding uit lijden is rechtstreeks verbonden met het Pali-begrip ‘anatta’, dat vertaald wordt als ‘niet-zelf’.
Wat is dit ‘niet-zelf’?
Anatta is één van de drie karakteristieken van alle verschijnselen in het boeddhistisch onderricht, naast lijden (P. dukkha) en vergankelijkheid (P. anicca). ‘Niet-zelf’ wil niet zeggen dat iets niet bestaat (natuurlijk ‘bestaan’ de verschijnselen) maar wel dat de verschijnselen geen ‘vast’, ‘duurzaam’, ‘consistent’, ‘stabiel’ karakter hebben. Ze veranderen élk moment. En van moment-tot-moment-tot moment. In géén énkel verschijnsel—ook niet in onszelf—bestaat er een onveranderlijke kern die we als ‘onveranderlijk’, ‘eeuwig’ kunnen beschouwen.
Anatta wijst niet enkel naar de fundamentele veranderlijkheid van de verschijnselen, maar eveneens naar de vergankelijkheid ervan (anicca). En uiteraard naar dukkha dat er het gevolg van is.
Dit impliceert dat, als alles wat we waarnemen of ervaren geen inherente vastheid heeft, het ook onmogelijk is dat de ‘ziel’, als zgn. essentie van ‘onze’ manifestatie, enig spoortje van vastheid bezit. Wat erop neerkomt dat het concept van de ‘ziel’ een illusie is, een mentale constructie, een wensbeeld.
Het begrijpen van anatta en het loslaten van het idee van een blijvend zelf, is volgens de leer van de Boeddha een essentiële stap op het pad naar bevrijding uit lijden. Door te erkennen (en in onszelf te realiseren) dat alles veranderlijk is en geen blijvend zelf bezit, wordt de beoefenaar aangemoedigd om los te laten en zich niet te hechten aan vergankelijke en illusoire fenomenen, wat leidt tot een diep inzicht in de werkelijke aard van het bestaan (P. yatha-bhuta) en uiteindelijk tot innerlijke vrede (P. santi).