Vraag:
❛ Kan je meer uitleg geven in verband met die “neutrale gewaarwordingen? Je schrijft: “neutrale gewaarwordingen hebben als kenmerk de meest bestendige van de drie soorten gewaarwordingen [aangename; onaangename en neutrale] te zijn. Enige reflectie hierover is dus gepast. In werkelijkheid zijn de neutrale gewaarwordingen even onbestendig als de aangename en de onaangename. Maar ze zijn moeilijker detecteerbaar. Bij neutrale gewaarwordingen, die voortkomen uit onwetendheid (P. avijja; moha), is de ‘kennis’ bij de waarnemer té gering om tot een aangename, resp. onaangename gewaarwording te leiden.”
Er wordt inderdaad steeds gezegd dat neutrale gewaarwordingen voortkomen uit onwetendheid en dat wij moesten blijven zoeken, zeer minutieus over elk deel van het lichaam, om ze te onderscheppen. Ik kon wel “aangename” en zeker ook “onaangename” (spierkramp!) voelen en ervaren doch heb het altijd beestig moeilijk gehad om die “neutrale gewaarwordingen” te voelen. Wil dat zeggen dat bij nog dieper “kijken” er dan ofwel een “aangename” ofwel een onaangename” gewaarwording in/onder schuil gaat? En dat er dan uiteindelijk, bij iemand die “voldoende inzicht” heeft slechts twee soorten vedana zijn: aangename en onaangename? ❜
Antwoord:
Ik wil deze vraag toch even kaderen: gewaarwordingen en gevoelens (P. vedana) nemen in de Pali-canon (en bijgevolg in de Dhamma) een erg belangrijke plaats in. Deze vraag raakt de kern van onze beoefening. En van de leer van de Boeddha zelf. Het gaat hier in essentie over dukkha, de oorzaak van dukkha én de bevrijding uit dukkha.
Gewaarwordingen (fysieke ervaringen) en gevoelens (mentale ervaringen) worden vernoemd in (a) de sutta’s over de vijf aggregaten (P. khandha’s); (b) als één van de schakels (P. nidana) van de keten van afhankelijk ontstaan (P. paticca samuppada) en (c) tenslotte als tweede satipatthana. Het is in deze laatste betekenis dat deze vraag gesteld wordt: het vestigen van aandacht op de gewaarwordingen (P. vedananupassana).
De belangrijkste reden waarom gewaarwordingen tot de vier satipatthana’s behoren is dat ze door de dhammanuvatti gemakkelijk vast te stellen zijn. Wat ze m.a.w. tot uiterst handige meditatie-objecten maakt. Immers, alle zintuiglijke ervaringen manifesteren zich als gewaarwordingen in, op of doorheen het lichaam.
Op verschillende plaatsen in de Pali-canon wijst de Boeddha erop dat er drie soorten gewaarwordingen bestaan: aangename (P. sukha vedana); onaangename (P. dukkha vedana) en neutrale (P. adukkhamasukha vedana).
Zowel de aangename als de onaangename gewaarwordingen zijn duidelijk. Dat kan een beoefenaar op elk moment ervaren. Maar wat met die ‘neutrale’ gewaarwordingen. Wat zijn dat? En vooral wat is er de betekenis van.
Een voorbeeld van een neutrale gewaarwording: de aanblik van de kamer waarin de beoefenaar zijn meditatie doet. Zulke aanblik zal heel waarschijnlijk geen aangename of onaangename gewaarwordingen oproepen. Het creëert gewoonweg geen gewaarwording. Of anders gezegd: een neutrale gewaarwording.
Ander voorbeeld: de dagen van een kalender die aan de muur hangt zullen normaal geen gewaarwordingen oproepen. Of toch? Als een bepaalde dag een herinnering oproept, verandert dit snel. Een geboortedatum geeft aangename gewaarwordingen. Een sterfdatum onaangename gewaarwordingen.
Neutrale gewaarwordingen zijn dus gewaarwordingen die nog niet tot ontwikkeling, tot ‘worden’ (P. bhava) zijn gekomen. Het zijn gewaarwordingen die nog geen verlangen (P. tanha; lobha) of afkeer (P. dosa) hebben opgeroepen. De beoefenaar is er nog onwetend (P. moha) over. Het zijn gewaarwordingen ‘in wording’.
In de Culavedalla Sutta, Majjhima Nikaya 44, komt de relatie van de drie soorten gewaarwordingen met die onderliggende neigingen van verlangen, afkeer en onwetendheid duidelijk tot uiting:
❛ Aangename gewaarwordingen zijn slechts aangenaam zolang ze voortduren en pijnlijk als ze verdwijnen. Onaangename gewaarwordingen zijn pijnlijk zolang ze voortduren en aangenaam als ze verdwijnen. Mutatis mutandis zijn neutrale gewaarwordingen dan aangenaam zolang er de wijsheid is (dat ze vergankelijk zijn) en onaangenaam als er onwetendheid is (als de wijsheid dat ze vergankelijk zijn niet bestaat).
Concreet ligt een onderliggende neiging van verlangen ten grondslag aan een aangename gewaarwording. Zoals een onderliggende neiging van afkeer ten grondslag ligt aan een onaangename gewaarwording. En een onderliggende neiging van onwetendheid ten grondslag ligt aan een neutrale gewaarwording. ❜
Belangrijk is te beseffen dat alle gewaarwordingen (aangenaam, onaangenaam en neutraal) dukkha zijn omwille van hun vergankelijk karakter. Vergankelijkheid is (zoals alle verschijnselen) hun natuurlijke aard. Zij dragen niets permanent in zich. Ze komen op en ze verdwijnen. Ze ontstaan en vergaan. Anicca. Elke gewaarwording draagt hierdoor het zaad van dukkha in zich. We zijn zo geconditioneerd (onwetend) dat wanneer een gewaarwording opkomt, er een reactie (P. sankhara) ontstaat van verlangen, resp. afkeer waar we ons aan hechten (P. upadana) zonder de werkelijke aard van de gewaarwording (hun intrinsieke vergankelijkheid) te beseffen. Daardoor is dukkha inherent aan álle gewaarwordingen, onverschillig of ze aangenaam, onaangenaam of neutraal zijn. Zelfs een neutrale gewaarwording wordt dukkha als de beoefenaar er de vergankelijke aard niet van onderkent.
Verlangen (zowel begeerte = willen als afkeer = niet willen) is niet alleen de oorsprong van dukkha (P. samudaya dukkha), het is synoniem voor dukkha zelf. Telkens wanneer er verlangen ontstaat, ontstaat er hechting. En uit hechting ontstaat dukkha. Méér: hechting is niet énkel de voorwaarde voor dukkha; hechting is dukkha zélf. Zodra verlangen ontstaat, verliest de dhammanuvatti zijn/haar evenwicht van geest, raakt geïrriteerd en ervaart onvermijdelijk dukkha. Alle gewaarwordingen staan synoniem voor dukkha wanneer onze respectievelijke (geconditioneerde) reacties (P. sankhara’s) erop resulteren in verlangen.
Het komt er dus op neer dat de dhammanuvatti zich helder bewust wordt van en met diep inzicht de ware aard van de gewaarwordingen ervaart en in zichzelf realiseert.
Wat betekent dit concreet? Dat hij zijn beoefening erop richt om geen sankhara’s van verlangen en afkeer te ontwikkelen op zijn gewaarwordingen. Tot zijn/haar gelijkmoedigheid (P. upekkha) de perfectie bereikt. Een parami wordt. Een hele opdracht. Maar een levenstaak die tot bevrijding leidt.