OVER HET ONGEBORENE, HET DOODLOZE EN HET ONGECONDITIONEERDE

Het Ongeborene verwijst in boeddhistische termen naar het inzicht dat er geen inherent, onveranderlijk zelf of essentie is die beïnvloed wordt door geboorte. Het is de ervaring van leegte (P. sunatta) die aangeeft dat alle fenomenen, inclusief wat we beschouwen als het ‘zelf’, ontstaan en verdwijnen afhankelijk van omstandigheden, en dus geen eigen, onveranderlijke kern hebben. Het Ongeborene verwijst naar de bevrijding van de illusie van een permanent, onveranderlijk zelf en erkent dat de werkelijkheid voorbijgaat aan concepten van begin en einde. 

Het Doodloze verwijst naar het besef dat er geen onveranderlijk ‘zelf’ is dat sterft wanneer het fysieke lichaam uit elkaar valt. In de boeddhistische visie betekent dit dat het zelf, dat in werkelijkheid een tijdelijk en veranderlijk aggregaat van fysieke en mentale elementen is, niet daadwerkelijk bestaat als een onsterfelijke entiteit. Het gaat voorbij aan de angst voor de dood door inzicht te krijgen in de lege aard van alle verschijnselen, inclusief het zelf.

Het Ongeconditioneerde verwijst naar de ervaring van de leegte van alle conditioneringen en conceptuele constructies die ons gevangen houden in de cyclus van lijden en wedergeboorte (samsara). Het is de staat van bevrijding van gehechtheid aan tijdelijke verschijnselen en mentale conditioneringen, waarbij de geest volledig vrij is van verlangens, angsten en identificaties. In deze staat wordt de illusie van een vast, autonoom zelf doorzien, en wordt het inzicht in de ware aard van de werkelijkheid gerealiseerd.

Het Ongeborene, het Doodloze en het Ongeconditioneerde zijn concepten die in boeddhistische termen verwijzen naar de ultieme realiteit van leegte en afhankelijk ontstaan. Dit zijn geen synoniemen voor een onveranderlijke, absolute werkelijkheid, maar wijzen op de bevrijding van de vertekende percepties en de illusie van een vast zelf. Dit inzicht komt voort uit het herkennen van de leegte en de onderlinge afhankelijkheid van alle verschijnselen, en leidt tot de bevrijding uit lijden en de cyclus van wedergeboorte.

Het gevoel van geluk dat voortkomt uit deze bevrijding is niet egocentrisch, maar omvat een diep begrip van interconnectie en mededogen met alle levende wezens. De verlichte beoefenaar erkent de onderlinge afhankelijkheid van alle verschijnselen en voelt mededogen voor alle wezens, wetende dat ze allemaal manifestaties zijn van dezelfde lege aard van de werkelijkheid.