OVER STRUCTUREN

In de Mahaparinibbana Sutta (Digha Nikaya 16), één van de oudste en meest belangrijke teksten uit de Pali-canon, maakt de Boeddha duidelijk dat hij niet van plan was de Sangha te besturen of te leiden als een autoritaire figuur. In deze sutta benadrukt hij uitdrukkelijk het belang van zelfredzaamheid en onafhankelijkheid van de Sangha.

Specifiek vinden we in deze sutta enkele passages waarin de Boeddha aangeeft dat hij niet wilde dat de Sangha afhankelijk van hem was. Hij zei dat de leer (Dhamma) en de discipline (Vinaya) die hij onderwezen had, voldoende waren om de Sangha te leiden na zijn overlijden.

Hier zijn enkele relevante passages uit deze sutta:

Over zelfredzaamheid van de Sangha:


❛ Nu, Ananda, is het misschien dat sommige van jullie denken: ‘Het woord van de Leraar is verdwenen, we hebben geen Leraar meer.’ Maar Ananda, zo mag dit niet beschouwd worden. Wat ik onderwezen en uiteengezet heb als Dhamma en Vinaya, dat zal na mijn dood jullie leraar zijn. ❜

Over zijn intentie om de Sangha niet te besturen:


❛ Ik heb, Ananda, niets bewaard in de gesloten vuist van een leraar. Als er iemand is die denkt: ‘Ik zal de Sangha besturen’ of: ‘De Sangha moet van mij afhankelijk zijn’ laat hij nu spreken. Maar, Ananda, de Tathagata denkt niet dat de Sangha van hem afhankelijk moet zijn. ❜

De Boeddha legt de nadruk op de Dhamma en Vinaya als leidraad, in plaats van op een centrale autoriteit. Onafhankelijkheid en zelfredzaamheid staan centraal, niet een hiërarchische structuur.

Wat wil dit concreet zeggen:

Onafhankelijkheid en Zelfredzaamheid van de Sangha:

—De Sangha moet zichzelf besturen zonder afhankelijk te zijn van een centraal gezag, zelfs niet van de Boeddha. De leden van de Sangha worden aangemoedigd om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen spirituele ontwikkeling en voor de gemeenschap als geheel.


—Het vertrouwen wordt gesteld in de Dhamma (de leer) en de Vinaya (de discipline) als enige leidraad. Dit betekent dat de teksten en regels die de Boeddha nagelaten heeft de basis moeten vormen voor de praktijk.

Democratische en gedecentraliseerde besluitvorming:

—De Boeddha moedigt een vorm van collectief leiderschap aan, waar beslissingen genomen worden door de gemeenschap als geheel, vaak door middel van vergaderingen en consensus. Dictaten zijn niet aan de orde. Dogmatiek en sektarisme evenmin.

—Er is geen enkel individu, geen opvolger of leider aangewezen om de absolute autoriteit over de Sangha uit te oefenen. Dit staat voor een egalitaire en democratische besluitvorming binnen de gemeenschap.

Persoonlijke Verantwoordelijkheid:

—Ieder individu binnen de Sangha wordt aangemoedigd om de leer (Dhamma) en de discipline (Vinaya) te bestuderen, te begrijpen en toe te passen in hun eigen leven. Dit staat voor een cultuur van persoonlijke verantwoordelijkheid en zelfdiscipline.


—De nadruk ligt op innerlijke groei en het volgen van de weg naar verlichting zoals uiteengezet door de Boeddha, zonder te vertrouwen op externe autoriteiten.


Continuïteit door de Leer en Discipline:

—Door de Dhamma en Vinaya als leraar aan te duiden, zorgt de Boeddha voor continuïteit in de spirituele praktijk, na zijn fysieke overlijden. Dit betekent dat de essentie van het boeddhistische pad intact blijft en overgedragen kan worden van generatie op generatie, gebaseerd op de oorspronkelijke leringen, zonder beïnvloeding van (over)koepelende structuren.

De uitspraken van de Boeddha in zijn laatste sutta maken duidelijk dat de kracht van de boeddhistische gemeenschap ligt in haar collectieve wijsheid, in de vastgelegde leer en discipline, en in de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedere dhammanuvatti om deze te volgen. Dit zorgt voor een duurzame en veerkrachtige gemeenschap die niet afhankelijk is van één persoon, van een structuur, maar van een gedeelde toewijding aan de Dhamma en Vinaya. In essentie stond de Boeddha een maatschappelijk model voor dat de spirituele ontwikkeling en harmonie bevorderde, zonder de verstikkende beperkingen van een rigide hiërarchie. Zijn benadering was erop gericht om een evenwicht te vinden tussen orde en vrijheid, zodat de gemeenschap kon floreren op basis van gedeelde waarden en gezamenlijke verantwoordelijkheid.