PITI

‘Piti’ is een belangrijk concept in het Pali, vooral in de context van meditatie en de jhana’s (meditatieve absorpties) in het boeddhisme. Hoewel ‘Piti’ meestal vertaald wordt als ‘vreugde’, dekt deze vertaling absoluut niet volledig de ervaring en betekenis van het begrip. Dit is geen alleenstaand geval, omdat er in de westerse talen soms geen woorden bestaan voor oosterse begrippen (ander voorbeeld: denk aan ‘sankhara’s‘ dat krakkemikkig vertaald wordt als ‘mentale formaties’, maar de voorbeelden zijn legio).

Piti is, veeleer dan een begrip als ‘vreugde’, een rijke en complexe ervaring. Het is een vitale component van meditatieve ontwikkeling in het boeddhisme, die zowel fysieke als mentale dimensies heeft. Het is een dienende kracht die de beoefenaar helpt om diepe concentratie en inzicht te bereiken. Piti is de 1ste jhana.

Piti wordt beschouwd als essentiële brandstof voor meditatie omdat het de geest motiveert en ondersteunt om geconcentreerd te blijven. De ervaring van Piti verdiept de meditatie door de beoefenaar te stimuleren en positieve associaties met meditatie te versterken. Piti helpt bij het overwinnen van de vijf hindernissen (panca nivarana) in meditatie: verlangen, boosheid, luiheid, rusteloosheid & wroeging, en twijfel. 

Door een sterke ervaring van vreugde en (vooral) opwinding (extatisch enthousiasme) te bieden, maakt Piti het gemakkelijker om deze mentale obstakels te doorbreken. Meer specifiek: Pitielimineert boosheid. Waarom? Omdat het onmogelijk is om een aangenaam gevoel te combineren met boosaardigheid.

Piti is zowel een fysieke als mentale aangename ervaring. Het kan zich op verschillende manieren manifesteren. Elke beoefenaar is immers verschillend, zodat ook de ervaringen verschillend zijn.

Piti kan zich manifesteren als een fysieke energie (bv. rillingen) die door het lichaam trekt (vergelijkbaar met een bodyscan), of als het gevoel dat het lichaam een grote ‘mierennest’ is, of een ‘vuurbal’, maar ook als een ervaring van diepe mentale vreugde.

Piti kan ‘heftig’ zijn. In de doctrine worden verschillende gradaties of niveaus van intensiteit beschreven: kortstondige vreugde (khanika-piti), als golven die door het lichaam rollen (okkantika-piti), heftige vreugde die het lichaam lijkt op te tillen (ubbega-piti), minder intense maar blijvende vreugde, en overvloedige vreugde die het hele lichaam doordringt (pharana-piti). Maar al deze gradaties bezitten éénzelfde eigenschap: ze hebben een aangenaam karakter.

Het heftige karakter van Piti is de reden waarom in de 2de jhana (sukha) deze heftige ervaring van Piti getemperd wordt.

In de sutta’s wordt het onderscheid tussen ‘Piti‘ en ‘Sukha‘ metaforisch als volgt omschreven: ‘Piti‘ is de gemoedstoestand die zich voordoet wanneer een dorstige reiziger in de woestijn eindelijk een oase ziet opduiken; ‘Sukha’ is de gemoedstoestand wanneer de reiziger de eerste slok neemt nadat hij in de oase aangekomen is.

Sukha staat voor een kalme, vreedzame ervaring, tevredenheid en ‘goed voelen’, terwijl Piti een opwindende, extatische, enthousiasmerende ervaring is. Sukha is een meer verfijnde vorm van geluk, waaruit in de 3de jhana gelijkmoedigheid (upekkha) en in de 4de jhana éénpuntigheid (ekagatta) voortspruiten.