
Op het spirituele pad is niets statisch. Geen identiteit houdt stand, geen mijlpaal blijft onaangeroerd. De weg is geen rechte lijn met een beginpunt en een einde. Zij is een voortdurende ontvouwing—een proces zonder voltooiing, een beweging zonder bezit.
Soms klinkt het alsof iemand zegt: “Vroeger was ik niet spiritueel, maar nu ben ik het wel. Ik ben getransformeerd. Mijn oude ik is gestorven.”
Maar wie spreekt daar? En voor wie zou dat waar zijn?
Want als we eerlijk kijken, zien we dat het pad zelf elke gedachte van voltooiing ondermijnt. Wat wij een ’transformatie’ noemen, is vaak slechts een momentopname binnen een veel groter en dieper proces van loslaten, verdwijnen en opnieuw verschijnen.
De oude zelfbeelden vallen weg, ja—maar niet om plaats te maken voor een nieuwe, spirituele identiteit. Eerder om ruimte te scheppen voor wat geen vorm nodig heeft. Voor wat zich niet vastlegt in woorden als “ik was” of “ik ben”.
In die zin is er geen vaste persoon die verandert, maar een stroom van ervaring die telkens opnieuw zijn bedding vindt in aandacht (sati; smṛti), helderheid (paññā; prajñā), overgave(saddhā; śraddhā) en aanvaarding (paṭinissagga; pariṇissarga).
Zoals de Boeddha onderwees, is wat wij ‘ik’ noemen niets dan een samengesteld proces—voorwaardelijk, veranderlijk, leeg van blijvende essentie (anattā; anātman). En juist daarin ligt bevrijding besloten: niet in het worden van iemand anders, maar in het doorzien van elke poging tot opnieuw ‘worden’ (bhava).
Elke stap op het pad is een sterven van wat we dachten te zijn, en tegelijk een geboorte van iets nieuws dat we niet hoeven te benoemen.
Wie werkelijk het pad bewandelt, houdt zich niet bezig met wie hij was of denkt te zijn. De wakkere yogi kijkt, luistert, verdwijnt in de eenvoud van het moment. En daarin voltrekt zich, zonder claim en zonder controle, een stille omvorming—een innerlijke rijping die zichzelf niet op de borst klopt.
De beoefening is geen project van zelfverbetering, maar een verzachten van de neiging te geloven dat er iets vaststaands is dat beter moet worden. Er is geen identiteit die verlicht raakt. Geen verhaal dat tot een voltooid einde komt. Alleen de weg zelf—en het steeds opnieuw oplichten van het inzicht dat niets blijft, en dat precies daarin de schoonheid ligt van ware bevrijding (vimutti; vimukti).
Wat verschijnt, verdwijnt. Wat geleerd wordt, wordt weer losgelaten. En wat wij ’transformatie’ noemen, is niets anders dan deze dans van verandering—vrij van centrum, vrij van resultaat, vrij van doel. Een voortdurende verstilling, niet als doel, maar als echo van het verdwijnen van elke houvast.
