Elke gevorderde mediteerder (M/V) komt ooit oog in oog te staan met zijn vergankelijkheid (P. anicca). Hierdoor komt hij tot het indringend besef dat hij geen enkele controle heeft, noch over zichzelf, noch over alle andere fenomenen die hem omringen. Hij ervaart dat elke poging om deze toestand te manipuleren dukkha veroorzaakt. Zo leert hij zijn vergankelijkheid gelijkmoedig te accepteren en open te staan voor verandering. Door het ‘zien’ van de ware aard van de verschijnselen (P. yatha-bhuta) én de gelijkmoedige acceptatie van dit inzicht slaagt hij erin gelukkig te leven te midden van alle wisselvalligheden van het leven.
Dit is exact waar de Boeddha op verschillende plaatsen in de Pali-canon naar verwijst:
Bij iemand die de vergankelijkheid (P. anicca) waarneemt manifesteert zich de perceptie van niet-zelf (P. anatta). Bij wie anatta waarneemt, wordt egoïsme vernietigd (het ‘ik’, ‘mij’, ‘mijn’). Met als resultaat dat zulke beoefenaar in dit huidige leven tot bevrijding komt. Het helder begrip en diep inzicht in anicca leidt automatisch tot het begrijpen van anatta en dukkha.
Wie anicca, dukkha en anatta (P. tilakkhana) in zichzelf realiseert (= herkent, erkent en er één mee wordt), bevrijdt zichzelf. Automatisch.