VERGANKELIJKHEID (Anicca)

De meest fundamentele waarheid van het boeddhisme is de realiteit dat alles vergankelijk is; dat alles verandert. Van moment-tot-moment-tot-moment.

In zijn eerste voordracht in Sarnath tot de Vijf Gezellen, de Dhammacakkappavatana Sutta, waarbij hij het Wiel van de Leer in Beweging zette, zei de Boeddha het volgende:

❛ Alles wat onderhevig is aan ontstaan, is onderhevig aan vergaan.❜

Dit is het zuivere en onbezoedelde weten van het Dhamma-oog—de kern van Boeddha’s Leer. In deze tien woorden is de essentie van de Buddhasasana gebald samengevat.

We beleven deze waarheid door de realiteit van het ziek worden, ouder worden en door de dood die ons omringt.

Vergankelijkheid is een proces dat zowel uitdagend als potentieel bevrijdend is. 

Het uitdagende aspect van vergankelijkheid ligt in het feit dat niets blijvend is; dat alles waar we ons aan hechten—materiële bezittingen, relaties, en zelfs onze eigen lichaam en geest— onderhevig is aan verandering en verval. Deze realisatie roept angst, verdriet en weerstand op, omdat we comfort en veiligheid zoeken in het blijvende en het bekende. En omdat men ons geconditioneerd heeft te geloven in een eeuwig bestaan.

Aan de andere kant biedt vergankelijkheid een potentieel bevrijdend perspectief. Door diep inzicht te realiseren in de vergankelijkheid van alle dingen, laten we onze gehechtheden en verlangens los. Dit loslaten—anders gezegd: dit ‘aanvaarden’—vermindert ons lijden, omdat we niet langer krampachtig proberen vast te houden aan datgene wat onvermijdelijk zal veranderen. Dit inzicht leidt tot een diep besef van de werkelijkheid en helpt ons innerlijke vrede te vinden. Het aanvaarden van vergankelijkheid nodigt ons uit om in het NU-moment te leven, volledig bewust en vrij van de illusie van enige vastheid, waardoor we een gemoedsstaat van bevrijding en verlichting (P. nibbana) bereiken.