Een gevorderde kalyanamitta vraagt me om, ten behoeve van de jongere sanghaleden, uit te leggen wat in het boeddhisme bedoeld wordt met ‘vorm’, respectievelijk ‘vormen’.
In het boeddhisme verwijst het woord ‘rupa’ naar de fysieke vorm of materie. Rupa is één van de vijf khandha’s (aggregaten of componenten) die de samenstellende elementen van een levend wezen uitmaken.
De andere vier khandha’s zijn: gewaarwordingen, gevoelens, sensaties (P. vedana);perceptie (P. sanna); mentale formaties, ‘datgene wat de mens bezielt’ (P. sankhara’s) en bewustzijn (P. vinnana).
Samen vormen deze vijf khandha’s het totale scala van ervaringen en verschijnselen die samenkomen om het gevoel van een individuele entiteit te vormen. Het inzicht in de vergankelijkheid (P. anicca); het ontbreken van een permanent zelf (P. anatta) en de onvrede, het lijden, dat dit met zich brengt (P. dukkha) van deze khandha’s is een cruciaal aspect van het boeddhistische onderricht.
Maar terug naar ‘rupa’.
‘Rupa’ omvat alle fysieke verschijnselen, zowel intern als extern. Intern verwijst het naar het fysieke lichaam, inclusief de vijf zintuiglijke organen en hun objecten. Extern verwijst het naar alle materiële vormen in de wereld om ons heen.
Het begrijpen van ‘rupa’ is essentieel voor het boeddhistische pad omdat het aantoont dat alle fysieke vormen vergankelijk en onderhevig zijn aan verandering. Ze bezitten geen ‘vaste’, stabiele kern. Ze hebben geen ‘ziel’, geen ‘eeuwig’ element. En gehechtheid aan vormen brengt slechts lijden met zich. Het streven naar bevrijding in het boeddhisme impliceert het begrijpen van de aard van deze vergankelijkheid en ‘zelf’-loosheid en het loslaten van gehechtheid aan de fysieke vorm.