WAT DE BOEDDHA LEERDE

In tien stappen geef ik kort weer waar de Boeddha en zijn leer voor staat. Uiteraard is zulk schema niet volledig. Maar het vormt wel een beginpunt. Een startpunt voor meer onderzoek. Voor een persoonlijke analyse en dito toetsing.

  1. De leer van de Boeddha is een wijsheidsleer. Een inzichtsleer. Een leer die de mens bevrijdt uit zijn lijden (P. dukkha) door hem te leren ‘zien’ hoe de werkelijkheid is. De zo-heid van de dingen. Yatha-bhuta. Niet zoals hij denkt (of niet denkt) dat de dingen zijn. Wanneer de dhammanuvatti de dingen ziet zoals ze wérkelijk zijn (vergankelijk, onbevredigend en zonder enige stabiele essentie) wordt hij wakker. Ontwaakt hij uit zijn begoocheling. Uit zijn illusie. Zo dooft hij het voortdurende ‘worden’ (P. bhava). Dit is samsara. Samsara is een fundamenteel concept in de leer van de Boeddha. Het is een metafoor voor het permanent ‘rondjes lopen’. Het betekent het steeds opnieuw in de val lopen van onwetendheid, verlangen en afkeer. Constante meditatiebeoefening vormt een krachtig hulpmiddel om tot inzicht en tot ontwaken te komen. Door ethisch te leven (P. sila) ontwikkelt de beoefenaar diepe concentratie (P. samadhi) waaruit wijsheid (P. panna) volgt.
  1. De leer van de Boeddha is geen religie in de betekenis van geloof in en/of aanbidding van een bovennatuurlijk wezen. Er bestaat geen god in de leer van de Boeddha. De Boeddha is geen schepper, geen creator van het universum. Net zomin als er een god nodig is voor de menselijke bevrijding uit dukkha (cfr. infra) is er een genesis-verhaal van tel. Metafysische beschouwingen vinden we niet terug in de vroegste Pali-teksten van de Buddhadhamma. De Boeddha noemde zulke vragen avyakata (P.). Onbesliste vragen. De Boeddha is evenmin de incarnatie van een god (een avatar, zoals de hindoes beweren). Hij is een mens net zoals wij allemaal. Weliswaar een groot mens. Een Mahapurisa. Een mens die tot volkomen zelfrealisatie gekomen is. Een Sammasambuddha
  1. Dhamma—de natuurwet, de kosmische wet, de universele waar-heid, de zo-heid van de dingen (P. yatha-bhuta) bestaat ​​ongeacht of er een Boeddha is. In de Uppada Sutta  zegt de Boeddha het volgende: ❛ Monniken, onafhankelijk van het feit of er al dan niet een Boeddha in de wereld verschijnt, de natuurwet, de Dhamma blijft onveranderlijk gelden: alle geconditioneerde dingen zijn vergankelijk; alle geconditioneerde dingen zijn onbevredigend; alle geconditioneerde dingen zijn zelfloos. ❜ Sakyamuni Boeddha (de historische Boeddha) herontdekte en deelde de leringen/universele waarheden met alle levende wezens. Hij is noch de schepper van dergelijke leringen, noch de profeet van een almachtige God die dergelijke leringen aan anderen doorgeeft.
  1. De leer van de Boeddha kent geen verlosser-concept. De Boeddha is geen verlosser die ‘de zonden van de wereld wegneemt’ zoals het geval is bij een gelovige die in god gelooft en zich aan zijn god slaafs onderwerpt. Er bestaat dus geen almachtig ‘wezen’ dat beloningen of straffen uitdeelt op een zgn. dag des oordeels. Zonde of erfzonde bestaan niet in de leer van de Boeddha. Zonde wordt ook niet gelijkgesteld aan dukkha. Alhoewel een volgeling toevlucht neemt tot de Boeddha als zijn gids op het pad, is er geen slaafse overgave. Toevlucht nemen tot de Drie Juwelen (P. tiratna), i.c. de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, betekent geen zelfovergave of totale afhankelijkheid van een externe kracht of derde partij voor hulp of redding. Een volgeling van de Boeddha denkt niet dat hij zuiverheid kan bereiken door louter toevlucht te nemen tot de Boeddha of door slaafs in de Boeddha te geloven. Het ligt niet in de macht van een Boeddha om bezoedelingen van anderen weg te wassen. Bevrijding is een persoonlijke verantwoordelijkheid. De leer van de Boeddha vraagt ​​geen dogmatisch blind geloof van zijn adepten. De nadruk ligt op zelfredzaamheid, zelfdiscipline en individuele beoefening. De relatie tussen een Boeddha en zijn discipelen en volgelingen is die van een leraar en leerling. Het uiteindelijke doel van de volgeling is zich te bevrijden uit dukkha. Lijden is de eerste van de Vier Edele Waarheden. Het uitgangspunt van de leer. Dukkha moet begrepen worden; de oorzaak van dukkha moet losgelaten worden; de beëindiging dient gerealiseerd te worden en het pad dat leidt naar de beëindiging van dukkha gecultiveerd. Dat is de leer in zijn essentie.
  1. Heel summier nog enkele belangrijke concepten in de leer van de Boeddha: zelfloosheid (P. anatta); afhankelijk ontstaan (P. paticca samuppada); kamma; het ‘worden’ (P. bhava) en de vier verblijfplaatsen van de goden (P. brahmavihara’s).
  1. Zelfloosheid (P. anatta) komt erop neer dat alle geconditioneerde verschijnselen, fenomenen, dingen,  geen enkele stabiliteit bezitten. Ze zijn ‘zelf’-loos. Ze zijn ‘leeg’ aan essentie.
  1. Afhankelijk ontstaan ​​(P. paticca samuppada) legt uit dat alle psychologische en fysieke verschijnselen die het individuele bestaan ​​vormen, van elkaar afhankelijk zijn en elkaar wederzijds conditioneren. De wet van afhankelijk ontstaan beschrijft in twaalf stappen hoe de mens in samsara verstrikt raakt. De Boeddha zei: ❛ wie paticca samuppada begrijpt, begrijpt de Dhamma.
  1. Wedergeboorte is een metafoor voor het bestendige ‘worden’ (P. bhava). De leer van de Boeddha kent geen reïncarnatie (herbevlezing). Evenmin een eeuwige ziel. Er bestaat gewoon geen ‘ziel’, i.c. er bestaat geen ziel-entiteit (noch in één leven, noch een eeuwige ‘ziel’).  
  1. Kamma verwijst naar het concept van actie en reactie. Het gaat over intentioneel handelen en de gevolgen van dit handelen. De beoefenaar moet steeds zijn persoonlijke verantwoordelijkheid voor zijn intentioneel (P. cetana) handelen voor ogen houden. Hij kan zijn aansprakelijkheid niet afschuiven op een god of op metafysische krachten. De beoefenaar moet beseffen dat zijn intentionele daden (P. kamma) zijn toekomst zullen bepalen. Dat deze intentionele daden zijn toekomstige ‘worden’ (P. bhava) zullen definiëren. Heilzaam handelen leidt tot vreugde en onheilzaam handelen tot verdriet. Wat we nu zijn is een gevolg van ons vroeger handelen. Wat we worden zal het resultaat zijn van ons huidig handelen.
  1. Liefdevolle vriendelijkheid (P. metta) en mededogen (P. karuna) staan centraal in de beoefening. Het zijn twee van de vier zgn. Brahmavihara’s—letterlijk: ‘kloosters van de goden’.  Metta en karuna gelden voor alle levende wezens.  De leer van de Boeddha betrekt hier alle voelende wezens in: niet enkel mensen, maar ook dieren. Doden staat gelijk met het breken van een belangrijk moreel voorschrift in de leer van de Boeddha. Er bestaat geen enkel excuus voor. Elk doden is uit den boze. Uiteraard bestaat het concept van een ‘heilige oorlog’  niet in de leer van de Boeddha. Onder geen enkel voorwendsel.