DHAMMA IS SPONTAAN

Spontaan is het antoniem van vastgeroest. Het tegenovergestelde van geconditioneerd. Van gemanipuleerd. Spontaan laat niets overeind van wat de beoefenaar  in zijn begoocheling als ‘vast’ percipieert. 

Spontaan is ruimte: vormloos, naamloos, tijdloos, zonder dimensie, onbezoedeld. Zonder verleden, zonder toekomst, zonder begeerte, zonder afkeer, zonder hechting. De volheid van het heden. Van het hier-en-nu. De plotse diepe herkenning van de essentie van wat zich manifesteert. Het sacrale van de vergankelijkheid in elk moment. Het ontstaan en vergaan als een eeuwigdurend, continu proces.  Udayabbaya. 

Ontstaan en vergaan. Alles één in vergankelijkheid. In samenhang met al het andere. Alles met elkaar vervlochten. Holistisch. The Great Chain of Being.  Het grote manifesteert zich binnen het kleine en het kleine manifesteert zich binnen het grote. Ongeboren. Doodloos. Dit ervaren is spiritueel wakker worden. Ontwaken. Intiem zijn met alle dingen. De perfecte wijsheid.

Spontaan betekent ‘met de stroom meegaan’. Met de flow. Met de natuurwet. Het betekent openstaan voor het Proces.  Volkomen openstaan voor Dhamma.  

Spontaan is ‘zijn in niet-tijd, niet-plaats, niet-vorm, niet-beweging en niet-gedachte, terwijl je waarneemt wat wordt waargenomen als er geen waarnemingen zijn’.  Spontaan betekent onze gebruikelijke manier van reageren on hold zetten. Pauseren en aandachtig en gelijkmoedig kijken naar wat zich in het NU afspeelt.  Openstaan voor het NU maakt ons spontaner. Vrijer.

Spontaan is kijken als louter kijken. Horen als horen. Ruiken als ruiken. Proeven als proeven. Voelen als voelen. Het denken beschouwen als loutere, efemere  gedachten. Kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken op zich—‘an sich’—is de echte werkelijkheid van het moment. Zintuiglijke ervaringen zonder inhoud.  Zonder voorkeur. Zonder afkeer. Zonder oordeel. Zonder opinie. Zonder enig persoonlijk additief. Zonder woorden en zonder concepten. 

Zodat de letter van Dhamma niet belangrijker wordt dan de geest ervan.

Stephen Bachelor: 

Toen de Boeddha het wiel van de Dhamma in beweging zette… dook hij in de verraderlijke zee van woorden.

Inzicht in Dhamma vergt géén verwoording, géén conceptualisering, géén visualisatie, géén speculatie, géén inbeelding (geloof). Inzicht in Dhamma—het ‘zien’ van het Proces (P. paticca samuppada) —wordt niet verworven door het vereren van Boeddha-beelden,  noch door het volvoeren van eindeloze reeksen prostraties, noch door het circumambuleren  van stupa’s

Wei Wu Wei: 

… de waarheid kan nooit [in woorden en concepten] worden uitgedrukt; maar zeker benaderd met behulp van de intuïtie… Alleen de ontwaakten kunnen met absolute zekerheid zeggen wat er te zeggen valt zonder fouten te maken… Maar hun begrip kan niet worden overgebracht of doorgegeven. Er kan alleen op gewezen worden, en je moet er zelf je weg naartoe zoeken. Je kunt er tot op “gezichtsafstand” heen gebracht worden, maar alleen jijzelf kan het uiteindelijk “zien”.

Wanneer inzicht bij de yogi niet tot spirituele transformatie en bevrijding leidt, gaat het volkomen aan de essentie voorbij. Slechts wat essentieel is, is de moeite waard. Alles wat tweedehands is of ‘van horen zeggen’ (P. anitiha) ontmaskert zichzelf op den duur als vals en onwerkelijk. En is de naam ‘inzicht’ niet waard. 

Inzicht wordt verworven door het vergankelijke, onbevredigende en zelfloze karakter van de fenomenen te herkennen, te erkennen en in zichzelf te realiseren. Op deze manier wordt ontnuchtering en onthechting ontwikkeld, passieloosheid ontvouwd, kalmte gecreëerd en innerlijke vrede geschapen. 

Dit is de beoefening die finaal tot transformatie voert. Voortdurende opmerkzaamheid op de tilakkhana is de enige beoefening die de yogi tot bevrijding leidt: verlichting is het zien van de vergankelijkheid van alle dingen. En de gelijkmoedige aanvaarding van dit inzicht. Slechts door permanente meditatie realiseert de dhammanuvatti deze kenmerken bij zichzelf tot intrinsieke inzichten: alle verschijnselen zijn samengesteld,  veranderlijk en vergankelijk; er bestaat geen zintuiglijk geluk zonder lijden; alles wat bestaat, bestaat niet op zichzelf, maar uitsluitend in onderlinge samenhang.

Spontaan is denken zonder gedachten. Denken is een functie; denken is géén synoniem voor zijn. Van denken an sich wordt de dhammanuvatti niet wijs. Wijsheid kan énkel ontstaan wanneer de beoefenaar voorbij-het-denken gaat—ook al kan zijn manke, geconditioneerde (gemanipuleerde) psychofysische structuur dit slechts voor enkele seconden realiseren. Wijsheid ontstaat spontaan door experiëntieel ervaren. Paccanubhoti

Wanneer de dhammanuvatti erin slaagt om zijn gedachtenstroom (P. vinnanasota) los te laten wordt alles één: stroomt alles; vibreert alles; pulseert alles. Dán is er slechts leegte.  Helderheid. Ruimte. De onbegrensde, alles omvattende ruimte.

Op dát moment zónder denken—wat men in Zen hishiryo  noemt—bereikt de yogi zijn oorspronkelijke zelf. Realiseert hij zichzelf. Deze oorspronkelijke natuur is een werkelijkheid die niet ‘gelabeld’ is. Die puur is. Zonder toevoeging van persoonlijk geladen drama’s en verhalen.

Wanneer daarentegen het kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken van de dhammanuvatti versluierd wordt door zijn voorkeuren en zijn afwijzingen bouwt hij ‘zijn’ wereld op. Kijken, horen, ruiken, proeven, voelen en denken versus de perceptie van hetgeen gezien, gehoord, geroken, geproefd, gevoeld en gedacht wordt, maakt het onderscheid tussen de absolute werkelijkheid (P. paramattha) en de fenomenale, conceptuele werkelijkheid (P. pannati)

De gepercipiëerde werkelijkheid is subjectief, onbetrouwbaar, onnauwkeurig, onstabiel, vervormd (P. sanna-vipallasa).  Het is een schijnwereld die de beoefenaar permanent creëert.  Een illusie. Maya.

Wanneer het ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ verschijnt, verdwijnt spontaneïteit. Wanneer het ‘ik’ zich presenteert start de bezoedeling: verlangen, afkeer en onwetendheid. Identificatie met het ‘ik’ zorgt ervoor dat de beoefenaar wordt afgezonderd van de ander. Dat hij vervreemdt van al het andere. Dat hij geïsoleerd wordt van het geheel. Dat hij een separaat deeltje wordt: identificatie met zijn ‘ik’ vormt de bron van egoïsme en is de rechtstreekse oorzaak van zijn dukkha.  Dan wordt hij een kleine satelliet die de ruimte vult met begoocheling: ik zie; ik hoor; ik ruik; ik smaak; ik voel; ik denk. En bouwt hij systematisch zijn ‘wereld’ op. Over wat hij denkt of wil (of net niet wil) dat hij is. En wordt hij ondergesneeuwd door zijn denkbeelden en concepten.  Ketent hij zich vast aan dit bestaan. Gaat hij er meer en meer naar verlangen (P. tanha), waardoor zijn gehechtheid aan het bestaan alsmaar groter wordt. Wordt hij telkens opnieuw ‘geboren’. Schept en herschept hij permanent zijn eigen wereld. En wordt hij een integraal onderdeel van de cyclus van ‘worden (P. bhava).  Dit is de strop van samsara. 

In de Dutiyabhaddiya Sutta verwoordt de Boeddha het ontwaken van de dwerg Bhaddiya als volgt:

Hij doorbrak de cyclus en bevrijdde zich van zijn verlangens. Deze rivier is opgedroogd: hij stroomt niet meer. De cyclus is tot stilstand gekomen. Dit, énkel dit, beëindigt dukkha!

In realiteit zijn alle componenten (P. khandha’s) die de mens samenstellen veranderlijk, onbevredigend en zelfloos (P. tilakkhana). Ze zijn zonder bestaanskern. Ze zijn zonder ‘zelf’; zonder ‘ik’. Dat is hun ‘natuur’ (P. sabhava), hun ‘kenmerk’ (P. lakkhana).

Het feit dat ze ‘leeg’ zijn aan ook maar enige essentie vormt een geweldige opportuniteit: hun instabiliteit maakt spontane transformatie mogelijk. Immers, dingen kunnen slechts transformeren als ze geen wezenskern bezitten. Anatta—het inzicht dat niets op zichzelf bestaat en dat niets blijft bestaan—vormt het uitgelezen antidotum tegen hechting (P. upadana) en de verstorende emoties die daaruit voortspruiten.

In de Anattalakkhana Sutta  zegt de Boeddha:

Monniken, vorm (P. rupa) is zonder zelf. Monniken, gevoelens (P. vedana) zijn zonder zelf. Monniken, percepties (P. sanna) zijn zonder zelf. Monniken, sankhara’s (P.) zijn zonder zelf. Monniken, bewustzijn (P. vinnana) is zonder zelf.

Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is moet beschouwd worden als ‘Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf’. Dit is het resultaat van juist inzicht. Samma ditthi. Alles wat niet van jou is, wat je niet bent, wat niet ‘zelf’ is kan je niet ontnomen worden, moet je niet beveiligen, niet rechtvaardigen of verschonen. Zo ontstaat onzelfzuchtigheid. Een bestaan zonder trots. Bescheiden. Niet-assertief. Zonder ‘ik’.

Zo wordt al het kijken, horen, ruiken, smaken, voelen en denken van de dhammanuvatti ‘spontaan’. Vrij. Ongebonden. Niet gekleurd door persoonlijke premissen, hypothesen, goed- en/of afkeuringen, likes en dislikes. Zo ‘ziet en weet’ de beoefenaar de werkelijkheid zoals ze wérkelijk is en niet zoals hij wil dat de werkelijkheid is. Yatha-bhuta nana dassana.  

Door naar de dingen te kijken zoals ze werkelijk zijn ontwaakt de dhammanuvatti. Wordt hij wakker. Hij komt niet tot zelfrealisatie door te streven naar het goddelijke, naar het bovenaardse. Niet door van de werkelijkheid weg te kijken, maar juist door met alerte opmerkzaamheid de werkelijkheid objectief te beschouwen. En door deze objectieve werkelijkheid te aanvaarden.

Daardoor zal ❛ een goed onderwezen edele discipel die dit alles met perfect inzicht beschouwt, balen  van fysieke vorm, van gewaarwordingen en gevoelens, van percepties, van sankhara’s en van bewustzijn. 

Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos en wordt zijn geest (P. mano)  bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is.

Hij begrijpt: ‘Geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleefd (P. magga brahmacariya) (1). Wat gedaan moest worden is volbracht (P. katam karniyam) (2).  Er is geen wedergeboorte meer in welke bestaanstoestand dan ook (P. naparam itthattaya) (3). ❜ 

________

(1): ‘magga brahmacariya’ (P.): dit is het ‘heilige’ leven dat voortspruit uit de ontwikkeling van het Achtvoudige Pad (P. ariya atthangika magga). 

(2): ‘katam karniyam’ (P.): dit slaat op de realisatie door de dhammanuvatti van de Vier Edele Waarheden (P. cattari ariya saccani). Het optimum van wijsheid is het zien van de Vier Edele Waarheden. Cfr. de Maha Vedala Sutta, Majjhima Nikaya 43: ‘Iemand die wijsheid bezit, begrijpt wat dukkha is; laat de oorzaak van dukkha los; realiseert de beëindiging van dukkha en cultiveert de weg die leidt tot de beëindiging van dukkha. Iemand die wijsheid niet bezit, begrijpt niet wat dukkha is; laat de oorzaak van dukkha niet los; realiseert de beëindiging van dukkha niet en cultiveert de weg niet die leidt tot de beëindiging van dukkha. Het doel van wijsheid is direct [experiëntieel] inzicht; het doel is penetrerend inzicht. Het doel is zegevieren.’

Katam karniyam is ‘wat gedaan moest worden is gedaan’. In concreto: het begrijpen van het lijden (P. dukkha sacca); het loslaten van de oorzaak van het lijden (P. samudaya sacca); het realiseren van de beëindiging van het lijden (P. nirodha sacca) en het cultiveren van het pad dat leidt naar de beëindiging van het lijden (P. magga sacca). 

(3): ‘naparam itthattaya’ (P.): dit is de complete uitdoving van alle ‘worden’ door de dhammanuvatti. Het vuur van ‘worden’ (P. bhava) krijgt geen brandstof meer.