In de sutta’s spreekt de Boeddha op verschillende plaatsen over haat.
Iemand die zich persistent blijft vastklampen aan geleden onrecht, volhardt in zijn wens om wraak te nemen. Hoe méér hij/zij deze gedachten blijft koesteren, hoe méér zijn/haar wraakzucht stijgt. Haat leidt tot verbittering en kan nooit iets ten goede keren. Alle drogredenen van de haatdrager om de haat te bestendigen ten spijt. Haat is het vuur in de geest dat alle heilzame gedachten, woorden en daden in de weg staat. Wie haat blijft voeden, zal zich nooit bevrijden van haat. Daarvoor is zijn/haar hechting aan het ‘ik’ te groot.
Maar ook het tegenovergestelde is waar. Wie verbittering over een geleden onrecht loslaat, wie het verleden het verleden kan laten, wie kan vergeven en vergeten, zal rust vinden.
Vijandigheid overwinnen leidt tot rust. In de sutta’s benadrukt de Boeddha steeds opnieuw de heilzame kracht van liefde. Omdat de aard ervan vreugde is en omdat het altijd geluk en welzijn brengt, is liefhebben de meest heilzame menselijke daad.