In de sutta’s van de Pali-canon verwijst de Boeddha naar het Ongeborene (P. ajata) en het Doodloze (P. amata). Ajata en amata zijn synoniemen voor nibbana.
Als mens zijn we zodanig geconditioneerd dat deze begrippen ons irreëel en onwezenlijk voorkomen. Het feit dat we niet weten om te gaan met deze begrippen geeft nog maar eens aan hoe ver we verwijderd zijn van de ware aard van de dingen (P. yatha-bhuta).
Voor de Boeddha is ‘geboorte’ het samenkomen van de vijf aggregaten—de componenten, de elementen (P. khandha’s) waaruit we ontstaan—en ‘dood’ is het uiteenvallen ervan.
Geboorte en dood vormen samen de eeuwige ontplooiing van oorzaken en voorwaarden die alle fenomenen, alle verschijnselen, alle dhamma’s domineren en beheersen. Zonder enige verwijzing naar een individueel ‘zelf’. Zonder enige indicatie naar een ‘ziel’. Niets meer; niets minder. Waarom zouden we er ons dan aan hechten?
In de Dhammapada maakt de Boeddha het nochtans duidelijk:
❛ Overstijg alle ketens! Wie niet aan lichaam en geest gehecht is, wie niets bezit, wordt niet door lijden gekweld. ❜