Twee monniken, een oude en een jonge, maken samen een lange wandeltocht. Ze komen bij een rivier met een sterke stroming, waar een jonge vrouw zit te wachten. De vrouw durft de rivier niet alleen over te steken. Ze vraagt aan de monniken of ze haar naar de overkant willen helpen. Zonder een woord te zeggen en ondanks de heilige gelofte die hij had afgelegd om vrouwen niet aan te raken, pakt de oudere monnik haar op, loopt door de rivier en zet haar neer aan de andere kant.
De jongere monnik voegt zich bij hen aan de overkant van de rivier en is verbijsterd dat de oudere monnik zijn gelofte heeft verbroken, maar zegt niets. Een uur verstrijkt terwijl ze verder reizen. Dan twee uur. Dan drie. Tenslotte kan de nu behoorlijk geagiteerde jongere monnik het niet langer voor zich houden en zegt: “Waarom droeg je die vrouw, terwijl we als monniken een gelofte hebben afgelegd om vrouwen niet aan te raken?”
De oudere monnik antwoordt: “Ik heb haar uren geleden aan de kant van de rivier afgezet. Waarom draag je haar nog steeds bij je?”