In zijn inaugurale toespraak tot de Vijf Metgezellen in Sarnath schetst de Boeddha helder de essentiële taken voor hen die het pad naar verlichting bewandelen. Vier onontkoombare werkwoorden omlijsten deze reis: het begrijpen van dukkha, het loslaten van diens oorzaak, het realiseren van diens beëindiging, en actief het pad cultiveren.
Deze vier werkwoorden — begrijpen, loslaten, realiseren, cultiveren — fungeren als een blauwdruk voor individuele transformatie. De Boeddha verlegt de focus van externe ‘krachten’ of ‘invloeden’ zoals een goddelijke schepper of opperste architect naar het interne domein van de menselijke ervaring. In tegenstelling tot de behoefte aan een ‘opperste volmaaktheid’ die het universum orkestreert, verwerpt de leer van de Boeddha de noodzaak van het geloof in een god of het opgaan in eenheid met een brahman na de dood om tot bevrijding te komen. Er is geen theoretische hoofdarchitect die wijst naar een ‘G’ —naar het ‘heilige der heiligen.’
Volgens de Boeddha is de mens niet het product van een bovennatuurlijke kracht. De Bhagavat keert het verhaal volledig om: god, brahman en opperste architect bestaan enkel binnen de grenzen van de menselijke verbeelding.