Paticca samuppada (P.) laat de dhammanuvatti zien hoe het ontstaan van een verschijnsel leidt tot het vergaan van andere verschijnselen. Hoe het vergaan van een ding de voorwaarde vormt voor nieuwe dingen. Laat hem zien hoe alles één is. Laat hem de symbiose ervaren tussen geboorte en dood: het voortdurend wisselen van naam en vorm. Onverschillig gelijkmoedig. Gelijkmoedig onverschillig. Zonder doodsangst. Laat hem het ‘worden’ (P. bhava) overstijgen. Laat hem wedergeboorte transcenderen. Laat hem samsara vernietigen.
Wij dragen de grond van het onderling verweven zijn met en in ons mee. Wij zijn de substantie van Dat Wat Is. Onderdeel van het Proces. Van Dhamma. ‘Eén/Niet-twee’.
Het basisprincipe—causaliteit—dat de grondslag vormt van het hele bestaan wordt op verschillende plaatsen in de sutta’s van de Pali-canon als volgt gedefinieerd:
❛ Wanneer dit er is, is dat er ook. Van het ontstaan van dit, komt het ontstaan van dat. Wanneer dit er niet is, is dat er ook niet. Van het eindigen van dit, komt de beëindiging van dat. ❜
Volgens het boeddhisme ontstaat alles uit een multitude van oorzaken (P. hetu’s) en voorwaarden (P. paccaya’s) en is alles onderhevig aan verandering en vergankelijkheid (P. anicca). Alles wat vorm neemt; alles wat vorm heeft; alles wat ‘is’, valt ten prooi aan verandering en vergankelijkheid.
Hierdoor kan er in de zintuiglijke wereld geen sprake zijn van enig permanent, onveranderlijk ‘bestaan’; is er geen stabiel ‘zelf’ en is elk wezen slechts een verzameling van zich steeds wijzigende processen. Van khandha’s. Van ‘aggregaten van toe-eigening’. Van componenten van hechting.