Er was eens een rode roos. Iedereen sprak over hoe het de mooiste bloem in de hele tuin was. De roos voelde zich blij als men haar een compliment gaf. Ze wilde echter wel wat meer gezien worden. Ze begreep niet waarom iedereen haar altijd van een afstandje bekeek.
Op een dag merkte ze een enorme groene kikker op, die heel dichtbij zat. De kikker was helemaal niet mooi, met zijn saaie kleur en lelijke vlekken. Ook waren zijn ogen groot genoeg om iemand bang te kunnen maken. De roos realiseerde zich toen dat niemand ooit in haar buurt kwam vanwege dit dier.
Onmiddellijk beval ze de kikker te vertrekken. De nederige kikker accepteerde het. Hij wilde de roos niet storen, dus vertrok hij.
Binnen een paar dagen begon de roos te rotten. Haar bladeren en bloemblaadjes begonnen te vallen. Niemand wilde meer naar haar kijken. Plotseling kwam er een hagedis voorbij en zag de roos huilen.
Hij vroeg haar wat er mis was en ze vertelde hem dat de mieren haar doodden. Toen zei de hagedis wat de roos al wist: “De kikker at de mieren op en hield je op die manier mooi.”