DE ROL VAN DE LERAAR

De vroeg-boeddhistische teksten zijn erg duidelijk over de rol van de leraar. Het is de rol van de leraar om de leerling te ‘veredelen’, d.i. om een ‘edele’ (P. ariya) van hem te maken. Om van een ‘wereldling (P. puthujjana)een ‘ariya-puggala’ te maken. Een stroombetreder. Een sotapanna

In plaats van de leerling van hem afhankelijk te maken moet de leraar de leerling helpen zo snel mogelijk op zijn eigen benen te staan. Want met het ‘betreden van de stroom’ (P. sotapatti) wordt de leerling autonoom in zijn of haar beoefening en is zo niet langer afhankelijk van het gezag van een andere persoon (P. aparapaccaya) (1) om autonoom door te gaan op het Middenpad. 

Leraar zijn vergt afstand: om een spiritueel leider te kunnen blijven moet een leraar afstand houden. Bereikbaar, maar op afstand. Niet aanraakbaar.

De sutta’s definiëren stroombetreden dus duidelijk niet als het bereiken van een esoterische ‘verlichting’, die vervolgens een bevoegdheid geeft om ook maar enige macht uit te oefenen over anderen.

De rol van de leraar is in de vroeg-boeddhistische sutta’s uitstekend omlijnd en laat geen enkele opening voor twijfel.

______

(1): aparapaccaya (P.)  a+para+paccaya: niet afhankelijk van of steunend op anderen.