Er bestaat geen ‘zelf’ in het boeddhisme. Het ‘zelf’ wordt in de sutta’s beschreven als:
- een waanvoorstelling (P. moha)
- een ziekte (P. roga)
- iets wat uitsluitend voortspruit uit lijden (P. dukkhameva uppajjamānaṁ uppajjati)
- een mentale formatie, ‘die de geest bezielt’ (P. sankhara)
- een opinie (P. ditthi)
- een theorie (P. vada)
Samengevat kan het ‘zelf’ omschreven worden als een tijdelijke waanvoorstelling of een tijdelijke gekheid.