Een spirituele vriend (P. kalyanamitta) is iemand waar je niet alleen iets kán van leren; je móet er ook van leren.
In de ‘Visuddhimagga’—Het Pad van Zuivering—zegt Buddhaghosa dat, als er geen Boeddha als spirituele vriend voorhanden is, men zich moet wenden tot één van de acht grote discipelen.
Als dit ook niet kan, moet men iemand zoeken die alle [mentale] hindernissen verwijderd heeft, die alle jhana’s heeft bereikt en inzicht heeft ontwikkeld.
Is dit ook niet mogelijk, dan moet men iemand zoeken die tenminste één jhana heeft bereikt, of iemand die de volledige tipitaka [de drie onderdelen van de Pali-canon] kent; of iemand die er twee kent of iemand die tenminste één deel van de tipitaka kent.
Is dit ook niet mogelijk dan moet men op zoek gaan naar iemand die tenminste één hoofdstuk, met commentaar, uit de canon kent en die in aandacht leeft.
En als je géén spirituele vriend kunt vinden, raadt de Boeddha in de Upakkilesa Sutta het volgende aan:
❛ … Leef dan alleen als een koning die een veroverd koninkrijk heeft opgegeven; als een olifantenstier in de wildernis. Het is beter om alleen te leven; er bestaat geen vriendschap met een dwaas. Leef alleen, onbekommerd, doe geen kwaad; als een olifantenstier in de wildernis. ❜
De Dhammapada zegt hierover:
❛ Als iemand geen metgezel kan vinden die beter is dan hijzelf of zijn gelijke, dan kan men beter alleen blijven. Want met dwazen omgaan levert geen voordeel op. ❜