In het boeddhisme wordt gotrabhū gezien als een diepgaand transformatief moment in het bewustzijn van de beoefenaar. Het markeert de overgang van een ‘wereldling’ (puthujjana) naar iemand die op het pad naar verlichting getreden is (ariya-puggala). Dit moment wordt gekenmerkt door een spontane, maar niet willekeurige, manifestatie van inzicht, waarbij de geest een onomkeerbare transformatie ondergaat.
Gotrabhū vindt zijn basis in jaren van toegewijde beoefening van ethisch gedrag (sīla), concentratie (samādhi), en inzichtmeditatie (vipassanā). Hoewel het moment zelf abrupt lijkt, is het de culminatie van een geleidelijk proces van rijping van wijsheid en innerlijke zuivering. Tijdens gotrabhū ontstaat een diepgaand inzicht in de vergankelijkheid (anicca), het gebrek aan een vaststaand zelf (anattā), en het inherente lijden (dukkha) van alle fenomenen. Dit inzicht verbreekt de illusie van een blijvend zelf en opent de geest voor de werkelijkheid zoals ze is; wérkelijk is.
Hoewel gotrabhū niet de volledige verlichting (nibbāna) vertegenwoordigt, markeert het een cruciale drempel: een overgang van de wereldse staat (puthujjana) naar de staat van de edelen (ariya-puggala). Het is de directe voorbereiding op stroombetreding (sotāpatti), maar het is pas na het padbewustzijn (magga-citta) en het vruchtbewustzijn (phala-citta) dat de beoefenaar een sotāpanna wordt.
Het moment van gotrabhū vindt doorgaans plaats in een meditatieve context, wanneer diepe concentratie (jhāna) en krachtig inzicht (vijjā) de geest gereedmaken om oude conditioneringen en bepaalde vormen van onwetendheid achter zich te laten. In deze overgang verlaat de beoefenaar (M/V/X) symbolisch de ‘wereldse afstamming’ en neemt de ‘afstamming van de edelen’ aan. Het is een glimp van bevrijding en een bevestiging van de transformerende kracht van het Edele Achtvoudige Pad.