
Alles verandert—anicca (anitya). Alles is met elkaar verbonden—paṭiccasamuppāda (pratītyasamutpāda). Niets behoort werkelijk iemand toe—anattā (anātman).
Inzicht in deze eenvoudige, diepe waarheid opent de deur naar bevrijding. Waar dit inzicht ontbreekt, ontstaat het verlangen om te bezitten—zelfs de Dhamma.
Maar de Dhamma behoort niemand toe. Zij is als de ruimte: vrij, zonder grenzen, ongehecht. Zij wijst niet naar bezit of representatie, maar naar loslaten.
Loslaten van iets dat nooit bezeten werd. Loslaten van een zelf dat nooit bestond.
