LAAT JE GEEST RUIMTE WORDEN

In de Mahā Rāhulovāda Sutta, Majjhima Nikāya 62, instrueert de Boeddha zijn zoon als volgt:

❛ Gaganameva cittaṃ, Rāhula, bhāvehi — Rāhula, laat je geest ruimte worden.❜

Zo simpel, zo ongrijpbaar, zo efemeer. De Boeddha zegt niet: ‘stil je geest, kalmeer hem, beheers hem’. Maar: ‘laat je geest worden als ruimte’—zonder grens, zonder druk, zonder houvast.

En de Boeddha gaat verder: 

❛ Gaganamhi Rāhula, paṭhaviṃ na paṭṭhitaṃ, āpo na paṭṭhitaṃ, tejo na paṭṭhitaṃ, vāyo na paṭṭhitaṃ — In de ruimte vestigt zich niets. Aarde vindt er geen steun, water geen bedding, vuur geen brandstof, lucht geen richting.❜

Wanneer de geest niet langer zoekt naar een kern, wanneer hij zich niet langer vastklampt aan vormen, gewaarwordingen en gevoelens, wanneer hij niet langer zijn bestaan op iets wil enten, wordt hij als ruimte: open, vrij. 

Wat opvalt: in de tekst ontbreekt elke instructie, elk spoor van meditatietechniek. Slechts een stille verwijzing naar iets wat niet geconditioneerd is: een geest die niet langer wil bezitten, weten, afwijzen of uitsluiten.

Als de geest zich opent als ruimte, komen aangename en onaangename indrukken nog steeds op, maar ze hechten zich niet. Ze blijven niet. Ze verliezen hun gewicht. 

Een gedachte rijst op, zoals een vogel over een vallei vliegt. Een gevoel komt aanwaaien, zoals geur in een open veld. Maar alles verdwijnt, zonder een spoor achter te laten.

In zo’n geest ontstaat geen verzet. Geen verleiding. Geen verstrengeling. Wat komt, komt. Wat gaat, gaat. En de ruimte zelf? Die zwijgt.

Ruimte is niets wat je kunt vasthouden, niets wat je kunt worden (bhava). Het is slechts een wegvallen van grenzen, een niet-grijpen, een niet-hechten—dat vanzelf plaatsmaakt voor helderheid. Zo verdwijnt het centrum, het ‘ik’ zonder strijd. 

In die ruimte kan dukkha geen wortel schieten. De vlam dooft uit wanneer de olie op is. Daar stopt het lijden. Daar eindigt het ronddolen in saṃsāra.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.