WAT DE BOEDDHA ZAG

De visie van de Boeddha is geen doctrine, geen systeem, geen erfenis van woorden die bewaard moet worden. Zij is het openvallen van het hart voor wat is—ongekleurd, ongefilterd, onvoorwaardelijk. Het is het stille pasāda (1) dat niets hoeft te veranderen.

Wat de Boeddha zag, was niet gebonden aan stroming of school, noch aan de gedachte dat inzicht moet voortkomen uit traditie. Zijn bevrijding werd niet geboren uit geloof, noch bevestigd door een lijn van overdracht. Ze voltrok zich in het loslaten van alles wat aangeleerd was, van alles wat zich ophoudt tussen het ene en het andere—ook het zoeken naar waarheid.

Wat hij zag, was eenvoudig: dat niets bezit is. Dat niets zichzelf draagt. Dat de stroom van ervaringen geen eigenaar kent. Dat lijden ontstaat wanneer de geest grijpt, wanneer zij probeert te fixeren wat van nature beweegt, te houden wat geen kern heeft. En dat vrede ontstaat wanneer dit grijpen stilvalt—niet als concept, maar als daadloos zien.

Deze bevrijdende helderheid laat zich niet inpassen in structuren. Ze verdraagt geen omheining, geen autoriteit, geen systeem van wie weet en wie niet. Ze opent zich precies daar waar alle weten uiteengevallen is—in het naakte besef dat er niets nodig is om dit ogenblik te laten zijn wat het is.

Wat uit die visie groeide, was geen instituut. Wat eruit sprak, was geen stroming. Wat overbleef, was stilte. De Boeddha wees niet naar een pad dat gevolgd moest worden, maar naar het doorzien van het volgen zelf. Naar het loslaten van alle afhankelijkheid, ook van de Dhamma wanneer ze als anker wordt vastgehouden.

In die zin staat zijn visie niet tegenover de wereld. Ze is eenvoudigweg niet van deze wereld. En precies daarom is ze zo bevrijdend. Niet als theorie, maar als een zacht wegvallen van elk houvast, een verdwijnen van elke noodzaak om iets te worden, iets te weten, iets te verdedigen. Anupādā. (2)

_________

(1): Pasāda—een Pāli-term die wijst op een innerlijke helderheid en vertrouwen, een open, ontvankelijk gemoed dat vrij is van verwarring en bezoedeling. Het verwijst naar de stille klaarheid waarin de Dhamma herkend wordt, niet als theorie, maar als wat altijd al zo is.

(2): Anupādā—een Pāli-term die verwijst naar het volledig loslaten van elk vastklampen of gehechtheid. In de canon wordt dit begrip vaak verbonden met bevrijding: anupādā vimutti—’bevrijding door niet-vastklampen’.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.