Jij moet het doen. In zijn eerste voordracht voor de Vijf Gezellen in Sarnath maakt de Boeddha het duidelijk. Jij moet dukkha begrijpen. Jij moet de oorzaak ervan loslaten. Jij moet de beëindiging realiseren. En jij moet het pad cultiveren.
Vier werkwoorden: Begrijpen. Loslaten. Realiseren. Cultiveren.
Met één pennentrek legt de Boeddha de oorsprong van alles bij de mens zélf. Niet bij een ‘creator’ of een ‘opperbouwmeester’. De Boeddha heeft geen behoefte aan een scheppende god—een zgn. ‘hoogste volmaaktheid’ die alles in beweging zet en reguleert. Evenmin aan een Brahman, waarmee de mens post-mortem tot eenheid kan versmelten. Laat staan aan een theoretische opperbouwmeester die als een abstracte geometer-architect naar ‘G—het heilige der heiligen’ wijst.
Voor de Boeddha is de mens geen creatie van een buitenwereldse kracht. De mens is geen schepping van god, brahman of opperbouwmeester. Het tegendeel is waar: god, brahman en opperbouwmeester bestaan uitsluitend bij de gratie van de menselijke voorstelling. Het is onze persoonlijke voorstelling dat tot hun bestaan leidt. Het zijn onze gedachten die hen ten tonele voeren. Zij ‘bestaan’ slechts bij de gratie van onze eigen verbeelding. Ze vormen slechts een onderdeel van ons eigen gecreëerde bestaan, van onze eigen hemel en hel, van onze eigen schepping.