Hoewel het boeddhisme vaak gepresenteerd wordt als een praktische weg naar bevrijding, bezit de Dhamma ongetwijfeld mystieke elementen. Deze elementen komen tot uiting in de directe ervaring van de werkelijkheid zoals ze is, voorbij concepten en begrippen, en de transformatie die optreedt wanneer men deze waarheid volledig doorziet.
In het boeddhisme ligt de nadruk op directe ervaring en inzicht (paccakkha ñāṇa). De beoefenaar wordt uitgenodigd om de Vier Edele Waarheden en het Achtvoudige Pad zelf te onderzoeken via meditatie en contemplatie.
Dit proces reikt verder dan intellectueel begrip en opent de weg naar een dieper bewustzijn van de werkelijkheid. In die zin bevat de Dhamma een mystieke dimensie: het overstijgt rationele analyse en verbindt de beoefenaar met een directe ervaring van vergankelijkheid (anicca) en leegte (suññatā). De bevrijding van lijden (dukkha) en het loslaten van de illusie van een ‘zelf’ (anattā) kunnen gezien worden als mystieke ervaringen, omdat ze leiden tot een waarheid die verder reikt dan zintuiglijke waarneming en rationele gedachten.
Een ander mystiek aspect van de Dhamma is de uiteindelijke bevrijding, bekend als nibbāna. Deze bewustzijnsstaat wordt beschreven als een transcendente vrede waarin lijden ophoudt en gehechtheid verdwijnt. Nibbāna onttrekt zich aan woorden en concepten, maar wordt ervaren als een diepgaande realisatie van leegte en vergankelijkheid van alle verschijnselen.
Ook meditatieve ervaringen spelen een cruciale rol in het boeddhisme. In diepe concentraties zoals de jhāna’s ontsnappen beoefenaars tijdelijk aan de beperkingen van het alledaagse bewustzijn. Deze staten, gekenmerkt door eenheid, vrede en inzicht, bieden een directe ervaring van de aard van de geest en de werkelijkheid. Ze worden vaak als mystiek beschouwd, omdat ze het gewone begrip van het ‘zelf’ en de wereld overstijgen.