DĀNA—DE STILTE VAN HET GEVEN

Er bestaat een vorm van geven die geen ruil zoekt, geen erkenning verlangt, geen verhaal rond zich bouwt. Zij verschijnt stil, als een zachte beweging van het hart—vrij van elke verwachting. In de traditie wordt dit dāna genoemd: het schenken dat niets toevoegt en niets opeist, maar eenvoudig voortvloeit uit inzicht.

Wanneer dāna in ons oplicht, ontstaat er een subtiele verschuiving. De geest beweegt weg van het centrum dat steeds rond het ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ draait, en opent zich naar iets dat ruimer, lichter, minder begrensd aanvoelt. Niet omdat we onszelf willen verbeteren, maar omdat het natuurlijke verlangen om te delen opkomt wanneer de greep van gehechtheid loslaat. Dāna is geen prestatie; het is de terugkeer van de geest naar zijn eigen eenvoud.

Het is opmerkelijk hoe het geven zelf ons bevrijdt. Niet de gift—groot of klein—maar het loslaten dat zich erin ontvouwt. Elke vorm van vasthouden wordt even doorbroken: het vasthouden aan middelen, aan identiteit, aan zekerheid. Dāna raakt aan een diepe waarheid van het pad: dat alles wat men bewaart, neigt te verharden; alles wat men deelt, lost op in een zachte ruimte.

Wanneer geven vrij wordt van elke bedoeling, draagt het de geur van stilte. En soms lijkt het alsof het Ongeborene (ajāta; id.) zelf bij ons binnenkomt—zonder eigendom, zonder grens, zonder verwachting. In dat soort geven ligt een stille vreugde die niet gezocht hoeft te worden. Ze is niet het resultaat van het geven, maar het spoor van een geest die even aan niemand toebehoort.

Dāna hoeft niet groot te zijn. Soms is het een glimlach. Soms een luisterend oor. Soms het delen van tijd, aandacht, begrip. Alles wat de ander verlicht, verlicht tegelijk onszelf, omdat de last van het ‘ik’ voor een ogenblik wegvalt. In het schenken wordt de afstand kleiner, en wordt zichtbaar dat er nooit een echte scheiding was.

Uiteindelijk is dāna een vorm van dienstbaarheid die vanuit haar eigen zuiverheid spreekt: een dienstbaarheid die geen rol speelt, geen positie zoekt, geen naam draagt. Het is de natuurlijke beweging van een geest die zichzelf vergeten is.

En zo wordt dāna geen daad, maar een houding. Een stille beschikbaarheid. Een open hand die niets wil grijpen, en daarom alles kan geven. Wanneer dāna zo wordt gezien, wordt het geen deugd meer om te beoefenen, maar een stille herinnering aan wat we in wezen zijn.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.